×

Interview

02 augustus 2023

Bettie Serveert

Bettie Serveert, Bauer en Bud Benderbe. In gesprek met Berend Dubbe

Geschreven door: Edwin Hofman

Label: Matador

Palomine, het legendarische debuutalbum van Bettie Serveert, is 30 jaar oud en krijgt dit jaar een welverdiende reissue. In het kader van de Revisionist History Series van Matador verschijnt de plaat op 23 juni van dit jaar op doorschijnend oranje vinyl, samen met de Brain-Tag 7-inch single die destijds ook bij de originele persing werd geleverd. Een mooie aanleiding voor een Bettie Serveert special dit jaar. Een special waarin alle albums van de groep, én voorloper De Artsen, een voor een zullen passeren.

In dit laatste deel van de Bettie Serveert special praten we met Berend Dubbe, zoals bekend drummer bij de band in die onstuimige jaren negentig. Dubbe is te horen op de albums Palomine (1992), Lamprey (1995), Dust Bunnies (1997) en het Velvet Underground eerbetoon Venus in Furs (1998). Na zijn vertrek uit Bettie Serveert in 1998 werd Berend Dubbe actief als componist voor tv en film. Ook pakte hij zijn voice-over carrière weer op en werkte hij onder andere twintig jaar als zenderstem van RTL 4 en Net 5. Ook bracht hij als Bauer een vijftal goed ontvangen albums uit.

WiM: In september en oktober staat Bettie Serveert in een uitverkocht Paradiso en een uitverkocht TivoliVredenburg om Palomine weer voor het voetlicht te brengen. Hoe gaat het met de voorbereidingen?
Het repeteren gaat goed. Ik had nog gedrumd voor mijn laatste Bauer album, dat was in 2016. Maar dat was op een elektronische kit die naar midi werd vertaald, dus dat was niet drie kwartier of een uur echt drummen. Maar we hebben Palomine tien jaar geleden ook nog live gedaan. Dat ging op zich goed toen. En nu gaat het ook goed. Ik heb alleen een beetje last van mijn handen, die drumbeweging maak je eigenlijk niet in het dagelijkse leven, tenzij je klusser bent.

Ik ben iedere keer weer verbaasd over mijn spiergeheugen. Dat ik dus niet hoef na te denken over wat er gebeurt met je handen en armen. Dat het gewoon automatisch wordt getriggerd, dat is wel een interessant fenomeen. Dat zit er gewoon voor altijd in. Die nummers heb ik zo vaak gespeeld, dat zit er gewoon ingebrand.

Ja, Palomine blijft populair maar het blijft bij twee gigs. We gaan het album spelen en er komt nog een verrassing. Het had me op zich wel leuk geleken om er nog een paar optredens bij te doen. Dat had op zich wel gekund, qua belangstelling.

WiM: Peter en Carol zeiden al in het interview dat we eerder dit jaar met hen hadden dat het door de reissue bij Matador dit jaar lekker druk is. Ook is die internationale dimensie van toen weer helemaal terug.
Ik merkte dat ook: er waren signeersessies en ik heb met Carol een interview gedaan met de NRC. Voor de rest doen Carol en Peter de promotie. Zij hebben daar ook een manier in gevonden. Ik kom er nu weer even bij maar in oktober ga ik ook weer weg. Ik verwacht geen anniversary optredens voor Lamprey of Dust Bunnies.

Palomine is nu weer uitgebracht mét het singletje erbij. Via Matador, dus dat is echt officieel en dus heel fijn. Dat verkoopt gelijk een heel stuk beter. En het is ook leuk om in dat rijtje van Pavement, Liz Phair en al die Matador hoogtepunten te zitten. Ik vind het album net zo goed klinken als toen, al ben ik in latere jaren nooit zo gek geweest van de klank van het album. Je kunt echt horen dat we van niets wisten. Dan denk je: goh, wat een naïeve productie. Maar dat is wel wat het succes heeft ontstoken. Het is allemaal onhandig; de foto bijvoorbeeld, we hadden geen ego, geen mening hoe we eruit zouden moeten zien. Het is een compleet andere start dan een band die nu een eerste plaat maakt. Dat wordt nu meteen ge-brand. Ik kan me herinneren dat we meerdere bandvergaderingen hadden of we gratis All Stars zouden aannemen. Dat deed je gewoon niet. Dan kreeg je gympen en die moest je dan aan op fotosessies, dat was echt van ‘Ja, hallo …’. Dat hebben we toen ook niet gedaan. Dat autonome was wel heilig ja, dat is tegenwoordig helemaal niet meer. Volgens mij is dat ook wat je leert op de Rockacademie; het zakelijke deel is gewoon de helft van de opleiding.

WiM: De aanloop naar Bettie Serveert en Palomine begon in Arnhem. Was jij niet roadie bij De Artsen?
Ik ging vaak mee met De Artsen en deed een beetje hand en spandiensten. Ik vond de band heel erg goed, dus ik wou daar zo vaak mogelijk bij zijn. Ik en Peter zaten op de kunstacademie in Arnhem. Ik werd daarna aangenomen op de Rietveld in Amsterdam. Carol en Peter zijn toen ook naar Amsterdam gekomen, iets later dan ik. Die hebben nog maanden bij mij gewoond. Langzaam begonnen we te repeteren, zonder enige ambitie; gewoon leuk en gezellig.

Berend Dubbe_Bettie Serveert

WiM: Van leuk en gezellig ging het naar meer en meer spelen. Carol vertelde ons dat de undergroundliefhebbers in Nederland Bettie Serveert wel heel tof vonden maar in de gewone media werden jullie wel een beetje als een rommelpopbandje gezien. Eind 1992, begin 1993 ging het echter helemaal los.
Toen brak het gekkenhuis los. Het optreden in New York (New Music Seminar, in The Knitting Factory) was denk ik het begin daarvan. Toen werd het opgepikt door de NME in Engeland en werd het ook in Nederland echt wat. Beggars Banquet tekende ons, dat zat in Engeland. 4AD was van Beggars Banquet, daar zaten de Pixies en This Mortal Coil bij. Er was eerst sprake van dat we naar 4AD zouden komen maar dat is niet gelukt. Die wilden ons misschien iets teveel kneden. Ze deden ook bepaalde voorstellen voor hoesontwerpen, in die 4AD stijl. Je weet wel: een beetje wazig vooraan en scherp achter. Uiteindelijk werd het toen Beggars Banquet/Guernica. In Amerika werd het Matador. Er was later een joint-venture van Matador met Capitol. Ik kan me nog een bezoek herinneren aan het Capitol gebouw in Los Angeles, waar we ook de bekende Studio’s 1 en 2 zagen. Voor mij was dat heilige grond, vooral vanwege de Sinatra, Esquivel en andere classic orkest- en filmmuziekopnames uit de jaren vijftig.

WiM: Heb je van het succes kunnen genieten? Het was natuurlijk een soort achtbaan waarin jullie belandden. Voor Carol was het misschien nog heftiger…
Ik heb er zeker wel van genoten. Carol moest van zichzelf liedjes schrijven. Toen werd onze muziek bekend en kwam al die fame en beroemdheid erbij. Daar had ze wel problemen mee, maar ze wilde ook die platen maken, dus moest ze ook wel outgoing zijn en interviews doen. Zij heeft haar hele carrière een beetje geworsteld met de kunstkant – het ‘maken’ – en die bekendheid die erbij kwam. Dat hoefde voor haar niet zo. Het is ook een dodelijke combinatie: je wilt verder, maar die aandacht, daar voel je je dan niet prettig bij. Dat is moeilijk, maar daar heeft ze nu wel een manier voor gevonden. En we zijn ook wat jaartjes ouder inmiddels natuurlijk.

WiM: Na Palomine was je nog bij Lamprey en Dust Bunnies betrokken. Met andere woorden: het bleef ook na die eerste jaren druk.
Iedereen wilde ons toen. We werden uitgenodigd in studio’s en ingesmeerd met complimenten. We zijn bij The Robb Brothers in de studio geweest (producers van onder meer The Lemonheads en Buffalo Tom). De tweede elpee is deels opgenomen in Studio 150 hier op de gracht in de Jordaan. Dat was vroeger heel exclusief. Ik had er voorheen nooit van gehoord. We hebben ook opgenomen in de studio van Daniel Lanois, in New Orleans. We hebben gemixt in de Air Studios in Londen, in de Lyndhurst Hall. De Air Studios hoorden bij Abbey Road Studios. Ik heb George Martin daar ook gezien toen.

De nummers op Lamprey vind ik te gek. Maar ik vind de drums en de productie niet zo mooi. Toen wisten we nog steeds niks. We leerden later steeds meer hoe dingen moeten klinken. We hadden iemand die ons opnam en mixte. Maar we hadden geen producer. Iemand die zegt: ‘Waarom speel je dat daar? Waarom zit dat stukje daar en niet daar?’. We deden wat we wilden, we wisten weinig. Bij het mixen in de Air Studios heb ik het idee dat er te veel tijd en geld was en er van alles uit de kast werd getrokken om het groot te mixen. Het kost natuurlijk een kapitaal zo’n studio. We hebben het toen gedaan omdat het kon, maar of we het echt wilden…

Bij de derde plaat werkten we met Bryce Goggin, producer van onder meer Pavement en The Breeders. Dat was echt een producer. Daar hebben we, voordat we gingen opnemen, echt een week mee in New York in een oefenruimte gezeten. We speelden daar met hem erbij. Hij was iemand die meedenkt: ‘Waarom doe je dit, waarom doe je dat?’, ‘Kun je dit nummer niet beter vergeten?’, ‘Kun je niet beter dit doen?’, ‘Kun je dit stukje niet bij dat nummer achteraan doen?’. Op een gegeven moment is zo’n producer dan gewoon een bandlid.

WiM: Pavement is een favoriete band van je. Maar je inspiratie kwam ook zeker uit andere hoeken dan de indierock.
Ik hield altijd wel van progressieve, symfonische muziek. Bill Bruford, Yes … Ik probeerde altijd wel het drumwerk van dat soort mensen erin te verwerken. Of jazz. Gert-Jan Blom van het Metropole Orkest zei ooit over mij: ‘De Max Roach van de indierock’. Ik zei: ‘Ik zie het niet helemaal, maar vind dat wel heel mooi.’ Er zit wel een soort losheid in: rock, een beetje shuffle, het is een beetje jazzy krakkemikkig soms, schuifelend. Ik probeerde hoopvol alles waar ik van hield in mijn drummen te verwerken. Er kon een Bill Bruford roffeltje in zitten, naast een gewone, straight 4/4 rock beat.

WiM: In 1998 komt Bettie Serveert met een opvallend, stevig eerbetoon aan Velvet Underground: Plays Venus in Furs and Other Velvet Underground Songs. Een aantal jaren later treed je in New York solo op met leden van Velvet Underground in het publiek.
Heel veel mensen vinden Venus in Furs de beste Bettie Serveert plaat. Die knalt er goed uit. Dat solo-optreden? Ik heb een crooner alter ego: Bud Benderbe. Dat is een heel sneue zanger die Velvet Underground nummers gebruikt en ze zo hervormt dat het Easy Listening wordt. Daar heb ik in Amerika ook een plaat op vinyl van uitgebracht (Slice Slowly and See). Ik treed af en toe op. Dan doe ik een setje van ongeveer twintig minuten, met nummers van die plaat. Bud Benderbe is een blonde, al wat oudere crooner. Mensen vinden het komisch, hilarisch. Ik vind het geweldig om te doen. Met deze act is het: als het fout gaat, gaat het goed. Als er dingen misgaan, is dat eigenlijk de bedoeling. Dat wil ik niet voorbereiden. Ik ga er gewoon met gestrekt been in en ik zie wel wat er gebeurt.

Ik speelde bij de opening van een Velvet Underground expo van hoezen, eerste persingen en flyers. Daar waren Lou Reed, Moe Tucker en Sterling Morrison bij. Ik had alleen ruwe instrumentale nummers, in elkaar gezet met een DX7 synthesizer. Lou Reed was toen wel in een goede bui maar hij begreep er niet veel van. Hij zat niet echt te schateren. Hij begreep het gewoon niet. Bud Benderbe is het allerleukste om te doen, het allermooiste. Ik wou dat ik daar geld mee kon verdienen. Het mooie van deze act is ook dat het niet echt iets is geworden. Dat is misschien niet mooi voor mijzelf, maar wel voor het project.

BB_LR

WiM: Je vertrok in 1998 bij Bettie Serveert. Was dat vooral omdat je andere muziek wilde gaan maken?
Ik ging weg in goede harmonie. Maar ik wilde echt iets anders gaan doen, heel erg veel gaan produceren en die home recording een stap verder brengen. Kijken wat ik zelf kon met al die andere dingen waar ik van hield: elektronische muziek, jazz, rare verhaaltjes, samples, snippets… Het avontuurlijke, het psychedelische. De jaren negentig waren zeker een mooie tijd daarvoor, ja. Ik werd qua productie eerst wel vergeleken met Eels. Kaal en dichtbij. Ik vond The Divine Comedy ook heel goed. Vooral de plaat die hij maakte met Nigel Godrich (Regeneration, 2001). Die vond ik helemaal geweldig. Die eerste plaat van Bauer is gewoon een brain dump geweest. Alles wat niet kon bij Bettie, heb ik toen gedaan. Het album is binnenkort 25 jaar oud. Daar moeten we met Excelsior wel iets mee gaan doen…