Depeche Mode
Playing The Angel

Playing The Angel komt uit in oktober 2005 en is het elfde album van Depeche Mode. Het is alweer vier jaar geleden dat Exciter verscheen maar zowel Martin Gore als Dave Gahan brachten in de tussentijd soloplaten uit; helemaal stil was het dus niet rond de band.
Depeche Mode grijpt op Playing The Angel weer terug op de industrieel getinte pop die band twintig jaar eerder liet horen en brengt hier en daar ook weer die krachtige, donkere gratie die een album als Violator destijds sierde. Wat dat laatste betreft: met de tweede track, John The Revelator, dringt er al snel een donkere Personal Jesus-sfeer de plaat binnen. Deze oude blues standard uit de jaren dertig wordt door de band succesvol omgevormd tot indringende techno-blues met een vleug Kraftwerk. De band zal deze track in 2006 op single uitbrengen.
Wat direct opvalt is dat Dave Gahan zich profileert als tekstschrijver op een drietal tracks. Suffer Well is er een van. De song kent dezelfde subtiele kracht als het werk op Violator. Met een dwingende motoriek, een lijntje gitaar en fraaie hooks blijkt Suffer Well een opvallende, smaakvolle track die in 2006 op single wordt uitgebracht. Gahan lijkt over zijn eigen tekortkomingen te zingen in het dreigend voortmarcherende Sinner In Me, een track van Martin Gore die industrial, blues, triphop en akoestische hooks samensmelt tot een boeiend geheel met een heftige gitaarfinale. Het is niet de enige keer dat de band stevig uitpakt: opener en latere single A Pain That I Am Used To laat stevige, zagende noise horen maar de band vergeet niet met een groots refrein te komen. Tijdens de Touring The Angel-tournee trapt de band ook af met deze song.
Het geluid op Playing The Angel is weer overtuigend, zoals dat op de voorgaande release eigenlijk ook steevast het geval was. Ook de fraaie eerste single van het album, Precious, klinkt weer bijzonder mooi. De scheiding van Martin Gore en vooral het gevolg voor diens kinderen lijkt centraal te staan. Gahan, die Gore’s schuldgevoelens mag vertolken, ontroert: ‘My God, what have we done to you..?’
Het middenstuk van Playing The Angel vormt een mindere passage. Gore klinkt wat gezwollen in de ambientpop van Macro en het door Gahan mede-geschreven I Want It All lijdt wat aan creatieve bloedarmoede. Op Gahans derde song, Nothing’s Impossible, horen we typische, licht industriële Depeche Mode-pop die er mag wezen. Met het instrumentale Introspectre verslapt de aandacht echter weer. Op het zwaar aangezette, door multi-track vocal gekleurde, Damaged People lijkt Gore het vervolgens te kwaad met zichzelf te hebben. Het wordt tijd dat de band weer even loskomt.
Gelukkig revancheren de heren zich met Lilian, een potentiële clubhit die een brug slaat naar het Violator-tijdperk: ‘Pain and misery always hit the spot’, zingt Gahan, die hiermee eigenlijk het succes van Depeche Mode voor een flink deel lijkt te verklaren. Afsluiter The Darkest Star levert de titel van het album: ‘…playing the angel isn’t so easy where you’re from’, horen we in deze filmische triphoptrack. Gaat het over de Essex-working class achtergrond van de band? Het verleden kun je natuurlijk nooit helemaal achter je laten. In Lilian zingt Gahan ook nog eens: ‘I’m a poor man’s son / And precious jewels weren’t found / In schools where I came from’.
Playing The Angel laat een band horen die de boel weer op de rit heeft na roerige tijden. Nu het stof alweer enige tijd geleden is neergedaald komt vanzelf het verre verleden – lees: de jaren zeventig en tachtig – weer terug. Iets waar op Ultra en Exciter veel minder sprake van was natuurlijk. Anno 2005 lijkt de cirkel dan ook weer rond voor Depeche Mode.