Jan-Willem Rozenboom
Goldbergvariaties BWV 988
Bachs Goldbergvariaties beginnen met ergens een g en twee octaven hoger ook één. Voor 1 tel heerst deze onbestemde samenklank die een zoeken teweegbrengt, dat pas maten verder melodisch richting krijgt. Maar dan gaat het voortvarend en is de perpetuum mobile op gang.
Jan-Willem Rozenboom – vaste begeleider van Guus Meeuwis en componist van een groot aantal pophits – begint ingetogen aan deze muzikale reis. Alsof hij ook nog niet weet welke richting de aria meekrijgt. Vervolgens laat hij de muziek slank en wendbaar stromen. Zijn staccato benadering geeft de verschillende stemmen alle ruimte en wekt de indruk alsof hij een klavecimbel wil nabootsen en dat hij zijn eigen persoon achter die van Bach laat schuilgaan. Hier en daar verslikt hij zich in een versiering, vanwege het moordende tempo dat hem opdrijft.
Of het de melodieën zijn die de harmonie gaande houden of dat de harmonie een onuitputtelijke bron is voor nieuwe melodieën, Bachs contrapuntische hoogstandjes en theoretische ordening van de variaties staat aan de wieg van het natuurlijk stromen van deze muziek – staat haar niet in de weg. Elke derde variatie is een canon, waarbij de melodie vlak na de eerste inzet nogmaals wordt ingezet door een andere stem. Bij de eerste canon is dat op dezelfde hoogte, maar in elke volgende canon groeit de afstand tussen de melodieën met één toon. De tiende maal doorbreekt Bach dit stramien en gaat hij los met een volksliedje. Aan het eind wordt het eerste deel, de aria, herhaald: alsof je na een lange reis weer thuis bent. Alles is hetzelfde en toch is er heel wat verandert.
Ooit zag Bach het bas-thema in Handels Chaconne met 62 variaties. ‘Dat kan beter’ moet hij hebben gedacht en prompt produceert Bach een muzikale ketting op dezelfde basis, die hij bestemt voor het vierde en afsluitende deel van zijn befaamde lesmethode Clavier-Übung.
Christoph Wolff betwijfelt de juistheid van de anekdote van Bachbiograaf Forkel, die de koppeling van de naam Goldberg aan deze variaties verklaart. Toch blijft dit werk in één adem genoemd met de destijds veertien jarige klavecinist – Johann Gottlieb Goldberg – in dienst van de Russische graaf Hermann Carl von Keyserlingk. Deze graaf zou Bach de opdracht hebben gegeven tot de compositie, die hem van zijn slapeloze nachten moest afhelpen. Wegens het ontbreken van een dedicatie aan het adres van Keyserlingk acht Wolff deze verklaring niet gegrond.
Met deze release en de eruit voortvloeiende concertserie bewijst Rozenboom dat hij zich niet in een hokje laat persen.
De vormgeving van de hoes van dit dubbelalbum – met slechts één kantje aan commentaar – met schematische afbeeldingen van een piano en portretten van de pianist, is een artistiek hoogstandje.