Aangename verrassingen op de slotdag van Blues Peer
Op de afsluitende festivaldag priemde de zon slechts sporadisch door het wolkendek. Er was wel blues op de dag des Heren, niet van de gewijde soort maar wel authentieke zwarte blues. In de vroege jaren zeventig zagen we Johnny Mars met zijn Sunflower Boogie Band aan het werk op de festivalweide van Jazz Bilzen. Op de eerste editie van het Belgium Rhythm’n Blues Festival in ‘85 was hij terug van de partij en recent werd hij nog met een big band op de Southern Bluesnight in Heerlen gesignaleerd. Zondagnamiddag keerde hij met gitarist Max Roach terug naar de wortels van de blues. We arriveerden net te laat voor de akoestische bluesset.
Hoewel al sinds de jaren zeventig actief is Saron Crenshaw minder bekend. Oorspronkelijk opereerde hij als bassist in jazz en bluesbands in New York ondertussen heeft hij als gitarist een vaste stek in de B.B.Kings Blues Club. Evenals B.B. heeft hij een opmerkelijk vloeiende techniek in de lenige vingers, die hij op zijn Gibson, een door de meester gesigneerde ‘Lucille’ uitvoerig etaleert. Ondersteund door een perfect ingespeeld team met de meesterlijke bassist Bart Kamp, drummer Frank Duindam en Bob Fridzema aan het Hammondorgel duikt Crenshaw na een funky opener meteen het publiek in. Dat wordt uiteraard uitermate geapprecieerd maar eigenlijk heeft een gitarist van dit kaliber zo’n trucjes niet echt nodig. Het soepele soulvolle snarenspel en de emotioneel geladen zangpartijen imponeren in knap opgebouwde nummers die van fluisterende passages naar uitbarstingen evolueren. Onveranderlijk in een uitgebalanceerde wisselwerking met de band. Zelfs een plat gespeelde Chicagoblues klassieker blijft moeiteloos overeind. Dartele jazzy loopjes monden uit in B.B.Kings The Thrill Is Gone. Patrick Cuyvers, de programmator van Blues Peer deelt even het orgelzitje met Fridzema. Er wordt afgesloten met Wang Dang Doodle Doodle, helaas niet ‘all night long’. Een genereuze toegift krijgen we wel met het van Clapton en Robert Cray afkomstige Old Love, weerom met Cuyvers aan zijn Hammond. Saron Crenshaw kleurt binnen de geijkte bluespatronen maar met een diep doorvoelde, intense set tekent hij wel voor een vroeg hoogtepunt.
Blijkbaar waren de Bros. Landreth (geen familie van de slidegitarist Sonny) enigszins geïntimideerd, ”Let Me In” smeekten de broertjes Joey en David met harmonieuze zang in het van Macca’s Wings geleende gelijknamige nummer. Waarom in de volgende nummers de volumesluizen worden opengedraaid is een raadsel, de nuance van de samenzang en het gitaarspel in fijne countryrocknummers als I Am The fool en Made Up My Mind gaan grotendeels verloren. Niettemin genoten van Angaleena en als de jongelui zich rond de micro verzamelen en het versterkersvolume gedempt, wordt nog het nog gezellig met een ingetogen kampvuurmoment. Als eerbetoon aan hun beroemde landgenoten van The Band vissen de jonge Canadezen Life Is A Carnaval op om vervolgens terug voor het meer rockend spoor te kiezen.
Aan rock geen gebrek bij The Magpie Salute Band helaas evenmin aan decibels. Het uitgebreide jamcombo onder leiding van Chris Robinson, wordt geflankeerd door gitarist Marc Ford en enkele andere Black Crowes leden. Met de uithalen van zijn krachtige strot komt John Hogg dicht in de buurt van Chris Robinson. Dat blijkt meteen bij enkele nummers uit het repertoire van de zwarte kraaien die door een loeiharde en ongenuanceerde klankbalans in een wat vormeloze brij verzanden. Bij de riffs van Omission gaat het wat beter, Ford krijgt zijn solospotje met I’m Free en na Robinsons Down The Road volgt een lichtjes fantastisch duo. Met Ooh La La en vooral de oude Motownklassieker (I Know) I’mLosing You worden memorabele passages uit het rauwe repertoire van The Faces genietbaar gerecycleerd. Nadien belanden we terug in het meer grofkorrelige geschut van The Black Crowes. In het nerveuze Horsehead komen de backingzangeressen aan bod en bij het door een tergend lange aanloop ingeleide Thorn In My Pride hanteert een van die zangeressen het smoelschuivertje.
Er ontstaat even verwarring als er een oudere man met een dwarsfluit op het podium opwandelt bij nader inzien is dat Ian Anderson door een verschuiving in de programmatie komt Jethro Tull wat vroeger. Anderson is zowat een halve eeuw actief met zijn muzikale project dat uiteenlopende fases doorliep van rudimentaire bluesrock naar folk, progrock en elektronische toestanden, die stadia komen nagenoeg allemaal aan bod. De tonen van Living In The Past openen de score, met het klimmen van de jaren, Anderson is bijna zeventig wordt de lenige pose wat moeilijker, maar de zanger steunt bij momenten toch nog op één been. Tijdens het jazzy Nothing Is Easy klinkt de slijtage op de stembanden even door maar de krasse knar herpakt zich snel en prijst met Heavy Axis even zijn recentere werk aan. Het publiek geniet duidelijk meer van de oudjes zoals de Thick As A Brick suite en enkele parels uit Stand Up zoals het door Bach geïnspireerde dwarsfluit instrumentaaltje Bourée. Dat bekendere werk wordt afgewisseld met ander op eeuwenoud werk gebaseerde passages. Als Anderson ter afsluiting nog eens een hoofstukje uit de Aqualung periode aansnijdt kan het niet meer stuk.
Jools Holland mag met zijn Rhytm & Blues Orchestra voor de derde keer aantreden in Peer en transformeert de tent voor de gelegenheid in een gigantische ballroom. Jools zet zich aan de pianovleugel en van de opener Midnight Special tot aan de gebruikelijke afsluiter, de ska-huppelaar Enjoy Yourself amuseren danslustigen zich te pletter. Uiteraard krijgt de uitgebreide blazerssectie veel ruimte en de zangeressen Ruby Turner en Louise Marsden hebben hun spotje, voorspelbaarheid troef maar het werkt wel. Een gevarieerde muzikale trip met zulke fantastische muzikanten en een waardige afsluiter voor Blues Peer. Nog even de onnavolgbare rockende boogiesfeer van Canned Heat opsnuiven volstaat voor ons, we verlaten het festivalterrein en begeven ons moe en tevreden ‘on the road again’.
Fotografie: Freddy Vandervelpen