×

Recensie

23 juli 2020

Ronnie Wood – Somebody Up There Likes Me

Geschreven door: Leon Pouwels

Uitgebracht door: Piece of Magic Entertainment

Nadat Brian Jones in 1969 vanwege onhandelbaar gedrag en een hardnekkige drugsverslaving uit The Rolling Stones gezet wordt, en de band gehard door zijn plotselinge maar onvermijdelijke overlijden en het Altamont Free Concert drama op zoek gaat naar een geschikte vervanger, valt het oog al snel op het karakteriserende spel van Mick Taylor. Vijf succesvolle productieve jaren volgen, met hetzelfde aantal klassiekers. Als de gitarist totaal onverwachts eind 1974 besluit om zijn toekomst te verbreden, zijn drugverslaving te bestrijden en andere uitdagingen aan te gaan, wordt in Ronnie Wood de definitieve vervanger gevonden. Hij staat blijkbaar al jaren op het lijstje van The Stones, maar deze informatie bereikt hem nooit, omdat de collega’s van Faces zich bewust zijn dat ze hem dan kwijt raken.

Dit rock & roll dier heeft zijn sporen dus allang in Faces verdiend. Het uiterlijk en levensstijl sluiten perfect bij dat van Keith Richard aan, en hiermee staat er een sterk gitaarduo op de planken. Wood heeft de pech om net in het discotijdperk aan te sluiten. Niet echt de meest creatieve periode van de band. De schuchtere rol van Ronnie Woods in de Waiting On A Friend videoclip uit 1981 laat zien dat hij nog niet volledig ingeburgerd is. Ook de overige bandleden denken er zo over, pas in 1994 wordt hij als volwaardig teamspeler geaccepteerd. Eigenlijk vreemd dat je in de grootste band ter wereld speelt, en na al die jaren nog steeds in een underdogpositie verkeert.

Ondertussen zijn we alweer ruim 25 jaar verder. Een geschikte tijd om bij dit enfant terrible stil te staan dat zich ondertussen met een gezegende leeftijd van 73 jaar tot de nog levende rockiconen mag rekenen. Begin deze maand verschijnt de indrukwekkende Somebody Up There Likes Me documentaire in de bioscoop, waarbij hij door de van Leaving Las Vegas bekende regisseur Mike Figgis gevolgd wordt. Het geeft een eerlijk beeld waarbij Ronnie op jonge leeftijd naar zijn oudere broers opkijkt, die hem muzikaal vormen. Ook wordt er met bevriende collega’s over deze creatieve kunstenaar gesproken die tevens een groot schilder is. Een mooi tijdsbeeld over een bevlogen periode van 50 jaar.

De documentaire opent met een in alle rust schetsende voormalige kunststudent Ron Wood, een groot contrast met het beeld dat je van deze op leeftijd zijnde rocker hebt. Dezelfde passie als voor de muziek, dezelfde concentratie, alleen in een totaal andere setting, als schilder. Omdat de aandacht altijd naar Keith Richard en Mick Jagger uitgaat is het nog indrukwekkender om Ron Wood te volgen. Een muzikant die vanwege gezondheidsredenen met roken gestopt is, en zijn glas whisky voor cola verruild, al weet je dat bij hem nooit helemaal zeker. Het is een meer dan bijzonder monument, omdat de gitarist gewoon zichzelf is. Zijn rol in de schijnwerpers blijft altijd beperkt tot op het podium. Met een nog functionerende long blaast hij zijn bluesverleden door de mondharmonica heen. Door deze introductie alleen al neem je de film helemaal in je op, Mike Figgis heeft maar een kleine drie minuten nodig om je aandacht te trekken en niet meer los te laten.

De donkere droevige blik en het getekende gelaat creëren een sympathie voor de artiest die in het verleden de duivel en zijn verlokkingen niet kan weerstaan, maar altijd recht in de ogen van de demonen staart. Juist die luchtige kijk zonder enige vorm van angst voor het onwetende heeft hem gevormd. Verleidingen die een grote rol in het gezin Wood hebben gespeeld. Zijn vader was ook verslavingsgevoelig, en of het in de genen zit of het een soort van gewoonte is, laat ik hier in het midden. Ook de openlijke openbaringen over het afkickproces komen aan bod, zonder negatief over die donkere periode in zijn leven te zijn. Genoten van de middelen die hij tot zich nam, maar dondersgoed beseffen dat hij op het randje leeft, en dat verschillende vrienden het niet meer na konden vertellen, omdat ze hieraan onderdoor gaan.

Met prachtige liveopnames waarbij Wood wel die hoofdrol opeist welke hij nooit bij The Rolling Stones heeft gekregen, volgt een totaal ander beeld van de artiest Ronnie Wood. Hij heeft nooit de blues verloochend, en misschien is het zelfs nog puurder dan op het Blue & Lonesome album, waarmee The Stones het publiek voor de laatste keer op een volwaardige plaat trakteren.

Het is geweldig hoe zijn slide gitaarspel in het geheel verwerkt wordt. De lastige periode met het opdoeken van Faces en de belangrijke overstap naar The Rolling Stones staat hierbij centraal. Juist die korte interviewfragmenten met collega’s die over hem praten, terwijl hijzelf zwijgend zijn gitaar laat spreken geven die spanning perfect weer. De ritmische Sympathy For The Devil-achtige begeleiding weerspiegelt het moment dat hij zijn ziel aan de duivel verkoopt, en definitief voor The Stones kiest.

Somebody Up There Likes Me is vooral een observerende kijk in de levenslessen die Ron Wood onbewust tot ons brengt. Juist dat belerende vingertje van een wijze oude man ontbreekt, wat het zo uniek maakt. Soms richt de aandacht zich teveel op bijzaken. De periode voordat Ron Wood bij The Stones zit is algemeen bekend, en hoeft nog niet extra uitgebreid benoemd te worden. Het voegt daarvoor net te weinig aan het geheel toe. Daarentegen komt ook The Jeff Beck Group en Faces te sprake en blijkt dat Wood tevens een goede basspeler en prima zanger is, die dat zigeunerachtige van Willy DeVille bezit. Het zijn de kleine onwetendheden die nog meer glans aan de memorabele interviewsessies geven die Mike Figgis tot in de puntjes heeft uitgewerkt. Een absolute aanrader voor de echte muziekliefhebber, ook als je verder weinig met The Rolling Stones hebt.

Goede documentaire over Ronnie Wood die totaal geen kapsones heeft en vooral erg vriendelijk en eerlijk overkomt. Het valt op hoe respectvol hij door Rod Stewart en de leden van The Rolling Stones wordt neergezet. Je krijgt hierdoor wel een mooi beeld van de gitarist.