Kikagaku Moyo maakt van Paradiso gelukzalig paradijs
Hoe beter de donkere dagen voor kerst doorkomen dan met een goed concert? Of beter nog, concerten? De langharige muzikanten van de psychedelische rockband Kikagaku Moyo sloten zaterdagavond hun tournee af – die hen in bijna honderd shows door twintig landen in drie continenten voerde – in ons Paradiso in Amsterdam. En we kregen er een paar bands bij.
De liefhebbers krijgen vanavond niet alleen een bedwelmende show van de Japanners voorgeschoteld, want Paradiso heeft een compleet programma samengesteld dat bijna aandoet als een minifestival, onder de vlag van Indiestad, waaronder Paradiso diverse concertprogramma’s samenstelt voor mensen die op ‘een laagdrempelige manier kennis willen maken met nieuwe indiemuziek’.
De eer is vandaag aan de Amsterdamse band HOWRAH om te openen en dat lekker op tijd, om half zeven ‘s avonds. Desondanks staat de bovenzaal al gezellig vol, tot genoegen van zanger/gitarist Cees van Appeldoorn. “Dankjewel dat jullie er nu allemaal al zijn”. In de jaren 90 speelde Van Appeldoorn in de lo-fi noiserockformatie Zoppo en nu heeft hij een band met de bassist en drummer van Space Siren en gitarist Gijs Loots (eerder in Bombay, Houses en Slow Worries). “We hebben dit jaar ons album Self-Serving Strategies uitgebracht en gaan daar nu bijna alles van spelen.” En inderdaad, acht van de tien nummers van dat debuut komen voorbij. Hints naar Sonic Youth zijn al direct vanaf het eerste nummer Vacuity aanwezig, maar we horen ook postpunk-invloeden, dankzij de ijzig intense zangstem van Van Appeldoorn, maar ook dankzij de melodieuze baslijnen. De band speelt grote delen van de set met de ogen gesloten. Vooral drummer Ineke Duivenvoorde, die met blote voeten speelt, lijkt volledig in de liedjes worden opgezogen. Het publiek is de gehele set opmerkelijk aandachtig, maar het optreden kent dan ook geen zwakke of saaie momenten. De diverse structuren van melodie, ritme en geluid buitelen continu aangenaam doordringend over elkaar heen en de explosieve uitbarstingen zoals in This Chemistry en Dots, zijn een verrukking. Het applaus is luid en gretig. “Dankjewel! En dat al om half zeven!”, roept Van Appeldoorn. Het voelt inderdaad alsof het later op de avond is.
Om half acht, de avond is nog steeds jong, betreedt Tomaga uit Londen een hoek van het podium. Het drumstel is van Valentina Magaletti, Thomas Corvidae neemt plaats op een kruk achter onder meer een mellotron. Al voordat eerste geluiden uit één van de apparaten galmt, weet je dat Tomaga een uitzonderlijke band is. Corvidae, die in zijn gezicht wel wat weg heeft van wijlen David Bowie, drukt op tientallen knopjes alvorens hij zijn basgitaar ter hand neemt en laat vervolgens vooral lange en herhalende klanken uit zijn instrument komen. Magaletti gebruikt niet alleen haar drumstel, maar onder meer bongo’s, agogo bells en zelfs een bekkenarm om diverse geluiden mee te produceren. Met haar stok verticaal in haar hand schraapt ze verticaal over een bekken om iets dat doet denken aan een ruisende zee (Questionable Art in Public Spaces), die door de elektronica wordt geproduceerd, verder mee te illustreren. Magaletti’s gezicht staat op opperste concentratie en wanneer ze aftelt voor een nummer, beantwoord haar bandpartner door breeduit te glimlachen. De interactie tussen de twee is aandoenlijk, helemaal als de twee een xylofoon die tussen hen in staat bespelen. Geen moment wordt er met het publiek gepraat, de soundscapes en ritmes doen het werk. Alleen aan het einde roept Magaletti woorden van dank in de microfoon. Het publiek was dan ook, op wat onrustig geroezemoes na, tamelijk prettig en, blijkens het gejoel tussendoor, onder de indruk.
Dat PAINT uit Los Angeles komt, kun je horen. De uitpuilende bovenzaal is getuige van een ontspannen band met de zomer in de bol. Frontman of eigenlijk solo-artiest-met-band Pedrum Siadatan – bekend als zanger/gitarist van Allah-Las, laat, net als bij die band, zijn liedjes het werk doen. Die liedjes klinken lo-fi en worden losjes gespeeld, wat lekker is, maar er ook voor zorgt dat de aandacht erbij houden als toeschouwer sommige momenten best lastig is, ook door de enorme drukte.
We besluiten voortijdig af te haken en ons te installeren op een mooie plek voor de hoofdact vanavond, Kikagaku Moyo. De band uit Tokio heeft zijn backline in een kleine halve cirkel opgesteld en gebruikt zo lang niet het hele podium, maar het komt de intimiteit alleen maar ten goede. De muzikanten doen hun eigen soundcheck en terwijl drummer Go Kurosawa zijn drumvellen opwarmt, laat hij zijn blik verwonderd dwalen langs al die mensen in die mooie zaal, die voor zijn band zijn gekomen. Zijn mond valt half open en hij lacht. Een droom komt uit. En dan moet het optreden nog beginnen.
Om half tien is het eindelijk zover. Kikagaku Moyo – betekent zoveel als ‘geometrische patronen’ – bracht in oktober het vierde studioalbum uit sinds 2012, het jaar dat de band vormde. En dus komt er natuurlijk werk voorbij van Masala Temples, na opener Green Sugar (House In The Tall Grass, 2016), die meteen zorgt voor een applaus van jewelste. De zang van gitarist Tomo Katsurada is in bijvoorbeeld Nazo Nazo slecht te horen, maar verstaan doen waarschijnlijk sowieso maar weinigen in de zaal de Japanse teksten, dus het is jammer, maar geen grote ramp.
Het funky nummer Nana, inclusief koebel en geweldige sitarsolo van Ryu Kurosawa – broer van – brengt de zaal dieper in extase. “We are so happy to play at this beautiful place, thanks for coming”, zegt Kurosawa nog immer glimlachend in zijn microfoon.
Het publiek is minstens zo blij dat de band er is, want er wordt opgewonden gegild en gejuigd. Ook als Kurosawa zijn drumkruk verlaat om twee nummers (Old Snow, White Sun en Cardigan Song) op akoestische gitaar te doen. Gitarist Daoud Popal neemt zijn plek in en Katsurada speelt cello, terwijl de jonge drummer een traan van ontroering laat vloeien. Sneu is dat de hard plastic bekers van de bar meermaals met flink lawaai neer kletteren her en der in de zaal, ook als de jongemannen hun eigen plekken weer hebben ingenomen voor het verkwikkende album-intro Entrance (2018).
Als de mannen de daadwerkelijke album-opener van die laatste plaat, Dripping Sun, inzetten, klinkt er een loeiende oerkreet van een vermoedelijk boom van een vent achterin de zaal, wat de drummer hard doet lachen. Het feest is echt ‘aan’ nu, zoals ze dat zeggen. Hoe subtiel de overgangen in de muziek worden gespeeld en hoe de band uit de pan swingt, maar altijd enorm strak en beheerst speelt, is een waar genot. De lange zwarte manen van de gitaristen zwiepen tijdens de erupties flink in het rond en het publiek joelt mee. Als de band afloopt na elkaar dolblij te hebben omhelst, blijft het publiek onverminderd hard applaudisseren.
Wanneer de band daadwerkelijk afsluit, met Silver Owl (2016), zijn de mensen bijna hysterisch, en de blije bekkies van de Japanners spreken boekdelen. Weer wordt er geknuffeld op het podium en nog half in trance knipperen we met onze ogen, terwijl het licht wordt in de zaal.
Dat was een gelukzalige trip.