Sons of Kemet
Burn
Neem twee killer-drummers als Seb Rochford en Tom Skinner, voeg er een machtige tuba als die van Oren Marshall bij en je hebt alles wat nodig is om flinke riet-stormen à la Pharoah Sanders in zijn hoogtijdagen op te laten steken en flink te laten razen. Het begint met onschuldig toch meteen fraai door- trommelen en olifant-fanfare-stoten van de tuba: All will surely burn. En dat doet het, niet te veel beloofd.
Dit is een heel andere wereld van muziek gebrouwen uit de vele klanken die in de mega-metropool Londen rondwaaien. Diegene die zijn horens afsteekt over deze fraaie bewegende ritmische basis, is Shabaka Hutchings. Samen met de andere drie lanceerde hij de band in 2011. In Londen geboren maar grotendeels opgegroeid op Barbados, neemt hij geen genoegen met lauwe muzikale mengsels. Hij is inmiddels een naam in de Londense scene. Je gaat eerst verbaasd luisteren of zoals recent in het Bimhuis verbaasd kijken maar gauw gaat het in de benen. Stilzitten is er niet bij met deze tricky polyritmen die golvend en spetterend met witte kammen doordenderen.
Hier wordt niets nagedaan, niet gesaust, ergens tegenaan geschopt, de ziel uit het lijf geschreeuwd of gehosst. Als nazaten van de zwarte pharao’s putten zij uit de diepten van hun muzikaal Bermuda-driehoek dat zich uitstrekt van Ethiopië naar New Orleans (Hutchings en Skinner hebben o.a. bij de Heliocentrics and The Step Ahead Band van Mulato Astatke gespeeld). De Nijl en de Caraïben, Eduardo Galeano (verstild in Song For Galeano) en Fernando Pesoa (het compleet surrealistische The Book Of Disquiet), de Jamaicaanse nyabinghi drumming en de Jamaicaanse musici Count Ossie en Cedric ‘Im’ Brooks, zij zijn referenties en bronnen van de muziek van deze zonen. Het is een bijzondere gewaarwording diep van onderen de bronnen van reggae door te horen klinken zoals in Going Home (met verborgen dub-effecten en al), Middenoosterse (The Godfather) of Andalusische moods zoals in de spook-solitude van de Bolero-achtige Song For Galeano te horen.
In eerste drie stukken met Inner Babylon als climax (zie video onderaan) heerst de percussie terwij de andere zeven stukken een heleboel variatie in percussie, melodie en arrangement hebben inclusieve Adonia’s Lullaby met de spaarzame gitaar van Dave Okumu. De sound van dit alles is aan de ruwe, rammelige kant wat de kracht nog versterkt. Geen achteloos wegluisteren, dit snijdt diep en houdt je erbij. In de variatie zit ook een verhaal, een cultuurgeschiedenis die door deze vier musici opnieuw en nieuw verteld wordt. In het perspectief van het voeden van het algemene, universele door het bijzondere, door het voorwaarts ver- en bewerken van vormen en ervaringen uit een dieper verleden. Het album eindigt dan ook passend met een klassieker uit 1970, geschreven door het Jamaicaanse tandem Bent Dowe/Trevor McNaughton van de Melodians.
Alle drie musici bewegen zich op dezelfde vrije en dieper gravende wijze door verschilende afdelingen en stijlen van de Londonse muziek-scene(s). Van luisteren en zien, van luisteren en bewegen komt meer. Dieper luisteren, links leggen, verbinding maken.
Op 12 december j.l. heeft Sons of Kemet nagenoeg onopgemerkt het Bimhuis voor een brandend, over- rompelend concert aangedaan. De groep speelde daar met de Belgische tubaïst Michel Massot. De muziek was wel aan Massot bested. De Fransman Michel Godard had het zeker ook kunnen doen maar verder moet je gaan zoeken naar iemand die dit op dit mooie instrument kan doen. En: hoe komt het toch dat groepen met twee drummers zo goed werken, zo goed zijn?
Veranderingen voltrekken zich soms ongemerkt en op andere plekken en tijden dan die waar de hoofdaan- dacht naar toe gaat. Maar goed, opgezette dieren kunnen tenslotte ook mooi zijn.
Alle fotos © FoBo – Henning Bolte