Brigitte DeMeyer over Savannah Road
“Deze plaat komt het dichtst in de buurt van het geluid waar ik altijd naar heb gezocht.”
Sinds Brigitte DeMeyer in 2000 haar eersteling Another Thousand Miles lanceerde, heeft ze zich gestaag ontwikkeld tot de evenknie van de vele sterren uit de americana met wie ze sindsdien heeft samengewerkt. Per album verfijnde ze de muziek die ze zelf “acoustic soul” noemt. Op haar nieuwste schijf, Savannah Road, nam ze zelf de productionele touwtjes in handen, en klinkt ze rijper en zelfbewuster dan ooit. De hoogste tijd voor een interview.
WiM: Publiek en critici gaan er in de regel vanuit dat het repertoire van singer-songwriters autobiografisch van karakter is, maar op Savannah Road kruip jij juist voornamelijk in de rol van derden.
De CD is voor mij in diverse opzichten een debuut. Je eigen ervaringen zijn beperkt. Door je te verplaatsen in een fictieve hoofdpersoon, krijg je toegang tot een nieuwe vorm van creativiteit. Je kunt elk verhaal bedenken en vormgeven dat je maar wilt. Ik had mijn persoonlijke muzen, en ik ben er zeker van dat zij me hebben geholpen als het gaat om de emotie in de teksten en de zang. Nu ik in het Zuiden woon, profiteer ik van een energie en een ambiance die ik daarvoor niet kende. Ik schrijf de dynamiek en de passie van de songs ook toe aan de muzikale wisselwerking tussen medeschrijver Will Kimbrough en mij. We vormen een goed team.
WiM: Met je liefdesliedjes overtuig je hier net zo volledig in de vertolking van verdriet als van geluk. In de eerste categorie denk ik dan aan Conjure Woman en Please Believe Me, in de tweede aan Boy’s Got Soul en de optimistische versiertoer in Say You Will Be Mine. De meeste artiesten blijven erbij dat leed veel soepeler in een song te vatten is dan fortuin. Jou lijkt het niet uit te maken.
Ik ben de eerste om te erkennen dat ik een ongelooflijk mooi leven heb, met een fantastisch, gezond gezin en de mogelijkheid om te doen waar ik van houd. Ik kan dus heel gemakkelijk putten uit de zegeningen van mijn bestaan, maar soms is het nodig om bronnen aan te boren die troebeler zijn. Het is vergelijkbaar met acteren. Om een personage geloofwaardig gestalte te geven, moet je het in jezelf durven te vinden. Het feit dat ik artiest ben, is voor de helft te verklaren uit de intensiteit van mijn gevoelens. Ze liggen direct onder de oppervlakte. En ik ben een paar keer beschadigd. Ervaring is de beste leermeester.
Songs komen overal vandaan. Will Kimbrough schreef het grootste gedeelte van de tekst voor Conjure Woman na het lezen van Stars Fell on Alabama. Dit boek speelt kort na de Amerikaanse Burgeroorlog, toen sommige mensen in het diepe Zuiden hun heil zochten in magie en in de bezwerende krachten van vrouwen die pretendeerden dat ze wensen in vervulling konden doen gaan. In Conjure Woman en Please Believe Me zing ik vanuit persoonlijke ervaring, maar eigenlijk nog meer in reactie op de verhalen en de muziek als geheel.
WiM: Ondanks de nieuwe insteek bevat ook Savannah Road duidelijk autobiografische elementen. Je bent altijd eerlijk geweest over de spanningen tussen je muzikale carrière en je leven als moeder en echtgenote, waarschijnlijk het meest uitgesproken in West Side Mama, South Side Me van je vorige plaat, Rose of Jericho. In Honey Hush van Savannah Road wil je alleen maar naar huis, weg uit het leven van de eeuwig van optreden naar optreden reizende zangeres. Is dit inderdaad hetzelfde thema als in West Side Mama, maar dan vanuit een (bijna) omgekeerd perspectief?
Dat klopt wel, denk ik. West Side Mama is een uiting van mijn verlangen naar het Zuiden en, toen ik daar eenmaal was, van het verlangen naar mijn kind – het probleem van het evenwicht tussen hart en geest. Honey Hush beschrijft meer de behoefte aan gelukzalige eenvoud. Het zoeken naar de juiste verhouding tussen werk, reizen en gezin blijft gecompliceerd. Als ik geen muziek zou maken, zou ik niet het gevoel hebben dat ik me volledig kon ontplooien, maar dat zou even goed opgaan als ik mijn andere leven niet had. Mijn man zegt dat ik een betere moeder en echtgenote ben doordat ik me ook in mijn werk helemaal kwijt kan. Ik zou in ieder geval niets tot stand brengen zonder de steun van thuis. Het is een getikte balans.
WiM: Volgens het pr-bericht bij de nieuwe plaat heeft je verhuizing van Californië naar Nashville je ertoe geïnspireerd om dieper in zuidelijk muzikaal territorium te graven. Zo te horen heb je aanzienlijk meer in Louisiaanse bodem gespit dan rond Nashville.
Ja, ik zocht naar een donkerder, spookachtiger atmosfeer. Hier in het Zuiden tref je die voortdurend aan, en dat is wat mij fascineert. De muziek uit Louisiana is een van mijn favoriete stijlen, ik luister graag naar alles wat swampy is, ik voel me er heel diep mee verwant. De ziel in die muziek laat zich met niets vergelijken.
WiM: Driekwart van het nieuwe materiaal is tot stand gekomen in samenwerking met Will Kimbrough. Dat is een drastische koerswijziging ten opzichte van Rose of Jericho, waarop jij het leeuwendeel van de songs voor je rekening nam. Waarom heb je deze keer Kimbrough als co-auteur gevraagd?
Will en ik ontmoetten elkaar jaren geleden toen we op een avond allebei waren geboekt in dezelfde tent in Nashville. Ik wist wie hij was, maar hij had mij nog nooit gehoord. Daar raakten we geïnteresseerd in elkaars stijl. Toen ik hem als sessiemuzikant voor Rose of Jericho vroeg, ontdekten we onze muzikale chemie. Hij gaf de juiste creatieve antwoorden op mijn zingen en spelen. Sindsdien hebben we vaker samen opgetreden, en intussen zijn we in de hele wereld op tournee geweest. Dat resulteerde in een vriendschap, een gevoel van geborgenheid als ik met hem werkte. Hij zou zeggen dat we geestverwanten zijn, en ik ook. Daarom heb ik hem benaderd. Voor de songs van Savannah Road die we samen schreven, leverde ik ideeën voor de teksten en de melodie, ook wel voor een gitaarpartij. We maakten dan samen af waar ik aan begonnen was. Soms kwam hij uitsluitend met riffs voor de gitaar, die ik dan uitwerkte tot een melodie en waar ik de verdere tekst aan toevoegde. Andere keren jamde hij alleen maar, dan nam ik op wat hij deed, sneed een stuk uit zijn gitaarspel, en smeedde ik een song uit een riff. Natuurlijk zijn er meer manieren om tot een liedje te komen, maar dit was onze werkwijze. Het komt er gewoon op neer dat we een intuïtieve muzikale verstandhouding hebben.
WiM: Als er iemand van cruciaal belang is geweest voor je carrière, dan is het wel Brady Blade. Hij is in diverse functies betrokken geweest bij al je platen vanaf de tweede tot op heden. Hoe heb je hem over weten te halen om met jou in zee te gaan?
Ik raakte diep onder de indruk van zijn charisma toen ik een optreden van Emmylou Harris met Spyboy bijwoonde, en ik wilde hem strikken voor mijn volgende album. Het kostte me drie maanden om hem op te sporen. Uiteindelijk kwam ik aan zijn nummer, en liet een boodschap op zijn antwoordapparaat achter – beschreef wie ik was, waar ik mee bezig was, en vroeg of hij geïnteresseerd zou zijn in een gastrol op Nothing Comes Free. Hij had me nooit ontmoet, dus ik rekende er echt niet op dat hij me terug zou bellen. Hij belde wel terug, en we konden het direct met elkaar vinden. Mijn hoop ging niet verder dan dat hij op één nummer mee zou doen. Toen hij mijn zang en mijn teksten hoorde, wilde hij op de hele CD van de partij zijn. Hij hielp om musici als Ivan Neville en Tony Hall erbij te betrekken, allebei jongens uit Louisiana. Sindsdien is Brady een soort broer van me geworden. Hij nam me muzikaal onder zijn hoede, en bracht me in contact met tal van mensen, onder wie Buddy Miller en Steve Earle. Nu zijn we als het ware familie, onze kinderen spelen samen. Brady’s vader is dominee en heeft mijn zoon in zijn kerk gedoopt. We hebben overal en nergens op het podium gestaan, doen nog steeds drie of vier concerten per jaar. Ik ben Brady heel dankbaar voor de manier waarop hij achter mijn werk is gaan staan, maar durf wel te stellen dat hij dat niet gedaan zou hebben als hij het niks had gevonden….
WiM: Brady’s geloof in je muziek wordt overduidelijk gedemonstreerd door de grote namen die hij voor opnamesessies rekruteerde. Je lijkt me niet zo gauw van je stuk te brengen, maar het moet in het begin toch op zijn minst intimiderend zijn om te werken met iemand als Daniel Lanois. Binnen een paar jaar stond je in de studio met kerels die Emmylou in The Nash Ramblers of Spyboy hadden begeleid. Eentje was de producer van twee grote Dylan-platen, en andere gasten hadden meegespeeld op de eerste daarvan, Oh Mercy. Hoe ben je daarmee omgegaan?
Ik was een geluksvogel dat ik in het gezelschap van zulke mannen terechtkwam, maar ik vond ook dat ik er thuishoorde. We hebben allemaal iets unieks te bieden. Ik bewonderde hun muzikale gaven en wat zij bereikt hadden. Tegelijkertijd zijn het mensen als iedereen, die zich ongemakkelijk voelen als je ze op een voetstuk zet, dus ik probeer dat in gedachten te houden. Ik ben Brady erkentelijk voor alle deuren die hij voor me heeft geopend, maar tegenwoordig heb ik niemand meer nodig om contacten te leggen. Nashville is sowieso één grote bar, je komt iedereen wel tegen.
Wat mij het meeste heeft geïntimideerd, was de vraag van Brady’s vader of ik in zijn kerk wilde optreden, met het gospelkoor van zijn gemeente als ondersteuning. Ik was zeven maanden zwanger en ik had het niet meer. Voor Daniel Lanois was ik niet bang, maar dat koor…die mensen kunnen pas écht zingen. Het zweet breekt me weer uit als ik er alleen al aan denk.
WiM: Over zingen gesproken – als ik jou in combinatie met de McCrarys hoor, krijg ik de indruk dat jullie meer delen dan een instinctieve muzikale band.
Mijn liefde voor de McCrary Sisters reikt inderdaad verder dan de muziek. Ik houd van hen, beschouw ze daadwerkelijk als mijn zussen. Onze vriendschap buiten het werk om is volgens mij ook een uitdrukking van hun muzikale vertrouwen in wat ik doe. Ze steunen me, en geven me een gevoel van trots over mijn eigen geluid. Ik heb altijd een zwak gehad voor gospel, maar het is ontzagwekkend om vriendinnen te hebben die leven en ademen wat ze zingen. Zij hebben die muziek met de paplepel ingegoten gekregen, en vroeger was ik bang om te werken met artiesten die zo’n achtergrond hebben – bij de McCrarys is daar nooit sprake van geweest. Ze beschikken over een onbetaalbare humor, zijn stuk voor stuk warme persoonlijkheden, stellen zich ten aanzien van mij steeds heel beschermend op, betrekken me bij van alles – en ze noemen me Brigitte McCrary. Ik vind dat hilarisch.
WiM: Volgens tenminste één bron heb je ooit Peter Rowan, Tim O’Brien en de Del McCoury Band benaderd als leermeesters in bluegrass. Gezien de hardnekkigheid die je aan de dag hebt gelegd om met Brady in contact te komen, zou me dat niet echt verbazen – net zomin als het feit dat je Sam Bush tijdens een Telluride Festival in de vroege jaren negentig voorspelde dat je ooit met hem samen zou werken. Als je inderdaad met de eerstgenoemde artiesten aan de slag bent geweest, maakt mij dat nieuwsgierig naar wat je van hen hebt opgestoken.
Nee, ik heb die mannen niet opgespoord, dat geldt alleen voor Brady. Ik trof Rowan, O’Brien en McCoury toen ik deelnam aan een workshop voor gitaar in Colorado, waar zij lessen verzorgden. Ik leerde er op de gitaar te tokkelen en de maat te houden in bluegrass. Sam Bush is een heel ander verhaal…ik was dol op zijn werk in New Grass Revival. Op een gegeven moment belandde ik in een vliegtuig naast hem en Bela Fleck. We hebben de hele tijd over muziek gepraat, Sam weet het nog precies. We kwamen elkaar tegen bij optredens, en hij zei altijd even gedag. Nadat we elkaar zo vijftien jaar tegen het lijf waren gelopen, wist hij wel wie ik was. Toen mijn manager hem belde om mee te doen op Rose of Jericho, kostte het geen moeite om hem over de streep te trekken. Sam is een geweldige vent.
WiM: Op school was je al weg van Sam Bush. Na het uitbrengen van Rose of Jericho zei je over je tienerjaren: “ik luisterde naar New Grass Revival en The Allman Brothers, alle anderen naar Foreigner”. Heeft het gegeven dat je in muzikaal opzicht op heel jonge leeftijd een buitenbeentje was je geholpen bij het ontwikkelen en verwerkelijken van je eigen muzikale visie?
Op die manier heb ik er nooit over nagedacht. Ik houd van zingen, het geeft me een euforisch gevoel. Bovendien speel ik heel graag met grote muzikanten. Ik heb heel hard aan mijn eigen stiel geschaafd, en ik geloof dat het helpt om je best te doen. Als ik dat deed, kwam er ook respons, zij het niet altijd. Ik moet blijven ploeteren. Mijn stem en mijn songs zijn mijn vistekaartje. Mensen bellen je terug of niet. Uiteraard val ik niet bij iedereen in de smaak. Ik geloof wel in lotsbestemming. Het is vaak genoeg voorgekomen dat ik de muziek vaarwel wilde zeggen, maar juist dan kreeg ik een telefoontje van Gregg Allmans management, van de Wood Brothers of mijn dierbare Will Kimbrough. Dit is mijn weg, en je krijgt de meest onverwachte duwtjes in de rug. Ik wist altijd al dat mijn liefde hiernaar uitging, maar ik was er niet zeker van dat ik ook zou slagen. Nu weet ik dat wel, al zou ik dit nooit kunnen doen zonder de hulp van een hele hoop mensen. Mijn echtgenoot is mijn grootste steun, maar je hebt bij wijze van spreken een heel dorp nodig om succes te hebben.
WiM: Je was co-producer van Rose of Jericho, dus het kwam niet helemaal als een verrassing dat je in je eentje tekende voor de regie van Savannah Road. Hoe was het om voor het eerst achter het stuur te zitten, de volledige verantwoordelijkheid voor het eindproduct te dragen?
Als je eerder vijf platen gemaakt hebt, leer je het een en ander over wat je wel of niet bevalt. Met andere producers waren er toch altijd zaken die ik had willen veranderen als ik mijn instinct had gevolgd in plaats van naar hen te luisteren. Het was een beetje eng, maar ik meende dat ik niets te verliezen had door nu zelf die rol op me te nemen. Deze plaat komt het dichtste in de buurt van het geluid waar ik altijd naar heb gezocht. Sober, zodat je de verhalen kunt volgen – mijn stem, en minimale maar smaakvolle instrumentatie. Ik kon dit tot een goed einde brengen dankzij mijn vrienden in de muziek, die ik als de beste vaklieden in deze business beschouw, en opnieuw dankzij mijn man, die me altijd bemoedigt en die gelooft in wat ik doe.