Haags Speelkwartier Scenes Uit De Muziekwinkel
De opkomst, de bloei en het uiteindelijke uiteenvallen van Den Haag als muziekstad nummer 1 van Nederland. Dat verhaal is in grote lijnen bekend bij vrijwel iedereen die iets weet van de muziekgeschiedenis in Nederland.
Leo Blokhuis had op popprofessoriaanse wijze die hele geschiedenis opnieuw op papier kunnen zetten en er een mooi cadeautje voor de feestdagen mee in de winkel kunnen hebben. Het pleit voor de popexpert dat hij dat niet heeft gedaan.
In zijn nieuwste boek Haags Speelkwartier beschrijft Leo Blokhuis de Haagse muziekscene aan de hand van muziekwinkel Servaas, die bestaat vanaf 1885. Begonnen als boekbinderij, , ontwikkelde de zaak zich in de jaren twintig tot verkooppunt van bladmuziek. Nico Servaas jr, een naamgenoot van zijn vader en grootvader, loopt als kind al in de winkel rond en ziet hoe zijn vader vanaf 1954 met toenemend succes muziekinstrumenten is gaan verkopen.
Als Nico in 1962 uit militaire dienst komt, gaat het snel met de ontwikkeling van de (beat-) muziek in Nederland. Op dat moment is de grotendeels instrumentale indorock, onder aanvoering van The Tielman Brothers, nog het summum. Nico is niet muzikaal, maar wel een ondernemer. Hij zoekt uit op welk merk instrumenten de immens populaire Shadows spelen. Zo komt hij uit bij het gitaarmerk Burns. Hij verwerft er de exclusieve rechten voor de Benelux vanen krijgt vervolgens de bassist van de Haagse Crazy Rockers zover dat die ook op een Burns-gitaar gaat spelen. Die wil eerst niet, maar met de opmerking van Nico, ‘John Rostill van The Shadows speelt er ook op’, gaat hij overstag. En via de Crazy Rockers wil vervolgens heel Den Haag een Burns-gitaar die, exclusief, bij Servaas in de Haagse Schoolstraat is te krijgen.
Vanaf dat moment gaat het snel. De winkel wordt, in de tijd dat de indorock plaatsmaakt voor de beatmuziek, steeds meer een ontmoetingsplaats voor bekende muzikanten en van hun fans, die er quasi-toevallig langslopen in de hoop hun idolen aan te treffen. Die kans is best groot, want Peter Vink, bassist van Q’65 is de buurjongen van Nico Servaas. Rinus Gerritsen en George Kooymans wonen een paar straten verderop en zijn ook heel regelmatig in de winkel te vinden.
Nico Servaas denkt groot en onderneemt groot. Rinus Gerritsen van The Golden Earrings wil, nadat hij The Who heeft zien optreden, een Danelectro-bas. Nico wil er best een bestellen, maar dat wil de leverancier niet. Dus gaat Nico naar New Jersey en komt terug met honderd Danelectro-bassen. En het alleenrecht op verkoop in de Benelux natuurlijk. Hetzelfde verhaal met de Marshall-versterkers, die Nico’s klanten zien in Club 192 op de Scheveningse Pier, als daar een Britse band optreedt. “Wij zitten op allemaal rotzooi te spelen,” vat Peter Vink van Q65 samen. Nico zorgt ervoor.
Zijn klanten kunnen de versterkers eigenlijk niet betalen, maar kopen op de pof is bij Servaas geen probleem. Nico heeft het systeem overgenomen van zijn vader: “Ken je die jongens? Geef dan maar mee.” Maar de administratie is waterdicht en voor wie zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, is geen enkel pardon. Als er niet wordt betaald, haalt Nico de spullen weer op, in een enkel geval in de zaal waar die avond een optreden geboekt stond.
Leo Blokhuis beschrijft de groei en ontwikkeling van Servaas met vaart en je leest het verhaal van Nico liefst in één keer uit. Dat kan ook makkelijk, want de 125 pagina’s werk je in een avondje door, bij voorkeur met een lekkere Haagse klassieker uit de sixties op de achtergrond: Revolution van Q65 bijvoorbeeld, of Miracle Mirror van The Golden Earrings.
Lijstjesliefhebber Blokhuis, die in zijn eerdere boeken royaal strooit met de meest uiteenlopende Top 10’en, houdt het in deze uitgave bij Tien Haagse Parels, een tiental vaag bekende tot obscure songs uit de periode 1962-1971, van een B-kantje van The Groovy’s uit 1967 (alsof de A-kant al vindbaar is!) tot een single uit 1970 van The Freddies, een gelegenheidstrio van Peter Koelewijn, Freddie Haayen en Willem van Kooten.
Van dit drietal –Peter Koelewijn is natuurlijk sinds 1960 al een nationale beroemdheid- spelen Freddie Haayen en Willem van Kooten een rol in het ontstaan van Beatstad Nummer 1 die waarschijnlijk net zo groot is als die van Nico Servaas. Haayen was het brutale hulpje bij platenmaatschappij Polydor dat deed alsof hij er directeur was en zo The Golden Earrings aan hun platencontract hielp, Willem van Kooten (Joost den Draaijer) was de deejay en programmaleider bij Radio Veronica, de zeezender die de hele jaren zestig alles deed om de Nederlandse bandjes minstens zo populair te maken als The Beatles en The Rolling Stones.
Blokhuis wijdt aan hun rol uiteindelijk maar een paar alinea’s, wellicht omdat hij dit deel van het verhaal al als bekend genoeg beschouwt. Kritiek kun je daar niet op hebben, het gaat in dit boek immers om Servaas. Bovendien is de nauwe connectie tussen de Haagse muzikanten, de platenindustrie en Radio Veronica (met deejays Den Draaijer, Jan van Veen en Cees van Zijtveld ook nog als muziekuitgevers) al eens uitvoerig en gedetailleerd beschreven in het boek dat journalist Auke Kok in 2007 schreef over de zeezender, Dit Was Veronica.
Hoewel Leo Blokhuis de Haagse muziekgeschiedenis heeft opgehangen aan het verhaal van muziekwinkel Servaas, is Haags Speelkwartier geen roman geworden. Passages in het boek zijn verhalend opgeschreven, met Nico jr als hoofdpersoon:
“Nico kijkt naar zijn vader. Zie hem nou zitten. Hij is al 65, maar blijft gewoon in de winkel. (…) Nico is 24, hij is de grote motor achter deze winkel. Nico bewondert zijn vader, daar niet van, maar de handel is veranderd.”
Maar consequent heeft de auteur deze vorm niet doorgevoerd, want een stuk verderop wordt Peter Vink anno 2012 opgevoerd als geïnterviewde over het prijsbeleid bij Servaas.
De bassist laat een stuk plexiglas van een halve centimeter dik zien. ‘Kijk. Die gebruik ik als plectrum. Ik maak ze zelf. Ja, daar slijten je snaren snel van inderdaad. Een setje per optreden. En Nico begreep dat. Hij was de eerste die ons behandelde als beroeps. Ik was pas bij een winkeltje hier voor wat bassnaren, die had alleen setjes van tachtig euro. Ik zeg: denk je dat ik er m’n woonboot mee ga aanleggen of zo? dat deed Nico niet. Die had alles, stond 24 uur per dag voor je klaar en je kreeg korting.’
De spanningsboog die in het boek zou kunnen zitten (‘Wat is er van Servaas geworden en waar is hij gebleven?’), wordt aan het begin, in de proloog, wel gespannen, maar speelt verder in het boek geen rol. In de epiloog blijkt dat Blokhuis hem heeft gevonden en wordt duidelijk welke keuzes Nico in zijn verdere leven heeft gemaakt.
Al had Leo Blokhuis romantechnisch meer kunnen maken van Haags Speelkwartier, het boek leest soepel weg en bevat amusante details, ook voor wie de grote lijn van de Indorock, Nederbeat, Nederrock en Nederpop tussen de jaren vijftig en zeventig al kent.