Het oneindig lijkende leven van jazzlegende Ralph Towner
In niets op zijn laatst verschenen album At First Light kun je aan de Amerikaanse gitarist Ralph Towner horen dat hij ondertussen alweer 83 jaar oud is. Hij klinkt nog net zo vitaal als in zijn beste dagen en als componist overtuigt hij met de verbluffend memorabele stukken op het album al net zo hard. Het was daarmee één van de beste jazzalbums van het afgelopen jaar. Over de wereld trekken om concerten te geven doet hij ook nog, al is dat tegenwoordig vanzelfsprekend wel met wat meer dagen onderbreking tussen de optredens door.
In het late najaar van 2023 doet Towner een serie concerten langs diverse podia en bijzondere festivals waaronder het drie jaar vanuit het as herrezen, maandlange, Madrid Jazz één van is. MadridJazz is één van de meest aansprekende jazzfestivals van de wereld, juist ook door de verbazingwekkend lange duur, met één of twee concerten per avond en door de immer aansprekende programmering. Daarnaast trekt Madrid altijd omdat de meeste zalen daar van uitzonderlijk niveau zijn, en je Towner met zijn akoestische gitaar versterkt via een microfoon, in de optimale akoestische condities wil horen, blijkt een reis naar de Spaanse hoofdstad vervolgens snel geboekt. En het extra goed nieuws is dat Towner de tijd wil nemen om te praten over zijn leven in muziek.
Hij is oprecht verbaast over de reacties op zijn laatste album als we hem spreken in de ruime lobby van het hotel waar hij in Madrid logeert. ‘Misschien heeft het met mijn hoge leeftijd te maken dat de aandacht zo groot is’ zo grapt Towner. ‘Ik heb de stukken geschreven en opgenomen op een manier die me bekend is, ik had er geen heel ander gevoel bij’. Al waren de mensen die de stukken opnamen al wel gelijk heel enthousiast, enthousiaster als ik gewend was. Maar de overmatige belangstelling van publiek en pers heeft me nogal overvallen. Als je zo oud bent als ik, dat mag ik wel zeggen met 83 natuurlijk, wordt overal op gelet’.
‘Ik werd gevraagd mijn eigen linernotes te schrijven en deze kwamen er nogal carrière-beschouwend uit dus daar krijg ik ook allemaal opmerkingen over als ‘Is dit dan je laatste album?’ maar zo heb ik de linernotes helemaal niet geschreven. Misschien is At First Light een wel veel meer beschouwend album dan ik me bedacht had maar dat zie ik nu nog niet zo. Ik ben wel heel blij met hoe de composities eruit gekomen zijn. De ECM studio in Lugano is natuurlijk ook een fantastische plek om op te nemen met een weergaloze akoestiek. De opnameleiding, met Manfred (Eicher, grote man achter ECM) zelf prominent aanwezig, weet daar ook nog eens het allerbeste uit te halen. Ik ben oprecht trots op het album, al ben ik dat eigenlijk over alles wat ik uitgebracht heb’.
‘Mijn relatie met Manfred stamt al uit de vroege jaren zeventig toen ik door bassist Dave Holland in New York, waar ik toen nog woonde, aan hem voorgesteld werd’ zo verteld Towner verder. ‘Hij was op zoek naar (Amerikaanse) jazzmuzikanten die talentvol en eigenzinnig waren, vol op avontuur in de jazz durfden te gaan, muzikanten dus die hem de komende jaren zouden blijven verrassen. Ik bleek daar één van te zijn. De eerste plaat onder mijn eigen naam, eigenlijk was die samen met Glen Moore (Trios/Solos), die ik bij hem, dus via ECM, uitbracht was in 1973 en op twee uitzonderingen na heb ik daarna alles via ECM uitgebracht. Manfred en ik zijn ongeveer van dezelfde leeftijd (Eicher is afgelopen zomer 80 geworden) en we hebben ons muzikale leven, meer dan 50 jaar, dus volledig samen gedeeld. Dat is zeer bijzonder en dat is me zeer dierbaar’.
‘Manfred is iemand die volledig snapt welke kant ik muzikaal op wil, iemand die me altijd alle ruimte heeft gegeven. Toen ik in de jazz begon en in de jaren zestig in New York wonende mijn weg in de jazzwereld vond werd ik altijd gevraagd als pianist. Vanaf zeer jonge leeftijd speelde ik al piano wat ook haast niet anders kan met een moeder die pianolerares was. Ik speelde ook trompet trouwens, omdat mijn vader die dan weer speelde. Mijn moeder liet me al op jonge leeftijd vrij spelen en zelf ontdekken. Iets wat me natuurlijk erg goed van pas kwam toen ik de jazz in dook. Met de klassieke achtergrond die ik op de University of Oregon had opgedaan, waar ik trouwens ook compositie had gestudeerd, als achtergrond, lag de muzikale wereld voor me open. Maar alleen trompet en piano spelen vond ik niet genoeg’.
‘Ik had in mijn tienerjaren de gitaar ontdekt en dan vooral de akoestische, en wilde ook daar volledig in duiken. Met een speciale beurs kon ik op 23-jarige leeftijd naar Wenen om daar op de Vienna Academy of Music onder leiding van de markante Karl Scheit echt gitaar te leren spelen. Ik heb daar in totaal bijna vier jaar gezeten. Ondertussen woonde ik toen al in New York en was onderdeel van de zeer levendige jazzscene. Veel van de jazzhelden uit de jazzjaren 50 leefden toen nog. Dus als je mazzel had speelde je nog met de grote oude legenden. In 1970 begon ik mijn eerste echte band die ik naar de staat waar ik opgroeide vernoemde: Oregon. Samen met muzikale vrienden Glen Moore (contrabas), Collin Walcott (sitar, tabla) en Paul McCandless (hobo, basklarinet, hoorn, sopraansax) verkenden we de wereld tussen vrije jazz en de muziek van over de gehele wereld, wat we tegenwoordig Global Music noemen’.
‘Ik wilde dat de muziek van Oregon, die echt heel anders is dan mijn eigen solowerk, per se op een ander label uitbrengen hoewel Manfred vanaf het begin zeer geïnteresseerd was. Via labels als Vanguard en Elektra hebben we uiteindelijk nog wel 3 albums via ECM uitgebracht, maar pas nadat de band geëvolueerd was en ECM ook (..lacht..). Ook met Oregon maken we nog steeds albums trouwens, maar nadat Glen in 2015 de band verliet (Walcott was reeds in 1984 overleden red.) hebben we na het uitbrengen van ons laatste album Lantern in 2017 en de tour die daarop volgde besloten niet meer op te treden, alleen nog albums te maken, wanneer dat uitkomt. Allen (ondertussen met Paolini Dalla Porta op contrabas en Mark Walker op drums) onze aandacht op solocarrières en andere projecten/bands te vestigen. Ongelooflijk als je er goed bij na gaat denken hoelang we al muziek maken samen’.
We krijgen het over zijn muzikale ontwikkeling. ‘Ik heb altijd nieuwe muziek willen uitproberen. Ik was al flink in de dertig toen mijn eerste platen (met Oregon en onder zijn eigen naam) uitkwamen en ik heb de rest van mijn muzikale leven vrijwel alles kunnen aanpakken wat ik wilde. Waar ik eerst als pianist in de New York jazzscene werkte lag de nadruk daarna dus vooral op gitaar maar ook de synthesizer wilde ik optimaal ontdekken. En ik kon ook in samenspel met mijzelf het nodige uitproberen en albums opnemen. En ik werkte voor mijn ECM albums ook graag met de muzikanten om me heen waar ik vaker mee speelde zoals Paul (McCandless) en Glen (Moore) uit Oregon. Daarnaast zocht ik samenwerkingen met muzikanten die ik zeer bewonderde zoals de mannen van Weather Report (het album I Sing The Body Electric uit 1972) en ook met Keith Jarrett, Jan Garbarek, Kenny Wheeler, Egberto Gismonti , Bill Bruford en Charlie Haden. Om er maar een paar te noemen’.
‘In al die zestig jaar in de muziek zijn dat er natuurlijk ontelbare geweest. Daarbij aantekende dat er ook tal van zijn geweest waar ik niet de samenwerking mee heb gehad zoals ik terugblikkend op dat moment wel had moeten doen eigenlijk. Natuurlijk had ik bijvoorbeeld die akoestische gitaarplaat moeten maken met Charlie Haden op contrabas. Maar ik was loyaal aan mijn ‘vaste’ contrabassist Gary Peacock (van Keith Jarrett Trio faam) en wilde niet ‘vreemd gaan’ met Haden. Met Haden heb ik wel samengewerkt trouwens (het album Helium uit 2005) maar dan in zijn band en op synthesizer. Ik zou ook dolgraag een duo-album samen met Keith (Jarrett) gemaakt hebben en ook daar is het nooit van gekomen. We gaan al een leven met elkaar mee maar hebben veel te weinig samengewerkt’.
‘Beiden gewoonweg te druk met platen opnemen en touren. En nu is het natuurlijk de vraag of hij ooit nog op het podium terugkomt, al heb ik gehoord dat zijn herstel goed verloopt. Touren heb ik mijn hele leven gedaan, heel veel gespeeld en opgetreden. Mijn eerste huwelijk door die constante afwezigheid ook naar de knoppen geholpen. Al was ik er in Seattle, waar ik lang gewoond heb, wel bij toen mijn dochter geboren werd. De beste beslissing van mijn leven. Gelukkig daarna wel weer hertrouwd met een vrouw die er meer op ingesteld was dat ik heel veel van huis was. Het zal te maken hebben met het feit dat ze 15 jaar jonger is en haar eigen leven al had voordat ze mij ontmoette. We hebben veel gereisd en op veel plekken, vooral in Italië (Palermo en Rome), gewoond. We hebben een geweldig leven samen’.
‘Ouder worden in de jazz, in de muziek in het algemeen, is een vreemde gewaarwording’ zo verteld Towner als we het over zijn leeftijd en toekomst hebben. ‘Eigenlijk moet je om geld te blijven verdienen blijven spelen en hopen dat de optredens die je nog geeft genoeg opbrengen om rond te kunnen komen. Zelfs op mijn leeftijd nog. De wereld van muzikanten is de laatste jaren, en vooral met de komst van streaming, natuurlijk enorm veranderd. Vooral ook financieel. Gelukkig heb ik als muzikant genoeg krediet verdiend om flink te kunnen blijven spelen, uitgenodigd te worden. Maar ik kan me oprecht zorgen maken over ouder wordende muzikanten die dat niet hebben. En natuurlijk merk je dat je ouder wordt’.
‘Mijn lichaam is strammer geworden. Ik loop de laatste jaren al wat moeilijker en de afgelopen maand ben ik 3 keer hard gevallen en dan ook plat op mijn gezicht waardoor ik mijn neus gebroken heb. Ik denk dat ik mijn handen bescherm en me daarom maar laat vallen zonder mijn handen als bescherming te gebruiken. Met mijn handen is gelukkig nog niets mis, het kost me alleen wat langer om op te warmen met het inspelen. Als ik mijn eigen spel van de laatste plaat terugluister hoor ik dat ook (ik hoor daar echt helemaal niets van laat ik hem weten…) maar dat ben ik he? Tegelijkertijd merk ik dat als ik optreed en het gaat goed ik me verlies in mijn spel, soms even het idee heb dat ik nog veel jonger ben en alles nog kan. Dat is het meest gelukzalige gevoel (..lacht..) en exact zo lang mogelijk te blijven doorspelen.’