Fado, de muziek van de weemoed, verovert Nederland
De jonge fadista’s Mariza, Ana Moura, Mísia en Cristina Branco veroveren langzamerhand Nederland met een moderne vorm van fado die stevig wortelt in een 200 jaar oude traditie. Cristina Branco bracht in 2001 een album uit waarin ze in onvervalste fadostijl gedichten van Slauerhoff in het Portugees zingt. Drie jaar later deed Nynke Laverman hetzelfde. Het bijzondere aan haar album was dat ze fado in het Fries zong. Nynke zong in Mário Pacheco’s Clube de Fado in Lissabon een fado in het Fries. Diezelfde Pacheco begeleidde Amália Rodrigues en ontdekte Mariza. Onlangs bracht hij zijn Clube de Fado naar ons land. Nuno Gligó, net als Pacheco bespeler van de Portugese gitaar, houdt los van de trend al 30 jaar de authentieke fado in Nederland in ere. “Alle jonge fadista’s zijn schatplichtig aan Amália,” zegt hij.
Twintig jaar geleden in een dorpje aan de kust onder Lissabon woonde ik een plaatselijk fado-concours bij. Ik was in een restaurant gaan eten en was onverwacht getuige van een volkse uiting van een muziektraditie die al sinds de 19e eeuw in Portugal bestaat. Ik verstond de teksten van de zangeressen en zangers niet, maar de emotie spatte er vanaf. Bij fado draait het immers om emotie, om de saudade, die in fado is verankerd en onderdeel is van de Portugese ziel.
Nu twintig jaar later hoor ik de fado weer heel veel in Nederland, in de theaters en in kleine zalen. “In Nederland wordt veel naar fado geluisterd,” zegt Nuno Gligó. “In Portugal luistert men meer naar de tekst, hier verstaan ze die niet; men luistert naar de combinatie van de zang met de Portugese gitaar en de viola, de Spaanse gitaar.”
Gligó richtte begin jaren tachtig de Stichting Fado y Guitarras de Portugal op. In de jaren zeventig kwam hij vanuit Lissabon naar Nederland. Hij is guitarista zoals de bespeler van de Portugese gitaar wordt genoemd en begeleidt in Nederland wonende Portugese fado-zangers en zangeressen. Tevens geeft hij les in fado. Met zijn eigen groep van fadista’s verzorgt hij optredens op fado-avonden, in buurthuizen en theaters.
Fado in Hoofddorp
“Iedereen in Nederland die iets met fado wil, komt bij mij terecht,” zegt Nuno Gligó niet zonder trots. Ik spreek hem vlak voor het begin van een fado-avond in Hoofddorp. Die wordt door zijn Stichting Fado y Guitarras georganiseerd samen met de Portugese vereniging in deze stad. Er zijn een aantal van die verenigingen in Nederland die fado-avonden houden in een eigen gebouw zoals in Hoofddorp of in Portugese restaurants in Amsterdam en Rotterdam.
“Ik wil de sfeer van een fado-huis in Lissabon over te brengen naar hier,” vertelt Gligó. “Als het kan spelen we in een echte fado-bezetting. Een goede fado-groep heeft 2 Portugese gitaren, een viola en een akoestische bas. De Portugese gitaar is ontstaan uit een gitaar die door de Engelsen naar Portugal gebracht. De viola is in feite een Spaanse gitaar. ”
De avond in Hoofddorp begint met een Portugese maaltijd. Nuno Gligó en Elmar Gardés, bespeler van de viola openen na het eten de avond met een instrumentaal intro. Je vergeet al snel dat je in een buitenwijk van winters Hoofddorp bent, je waant je in Portugal. De fado-sfeer wordt door Gligó en zijn groep ook naar buiten gebracht. “We brengen die naar theaters, naar buurthuizen, mensen vinden dat prachtig. We zetten de tafels waaraan de mensen eten gewoon op het podium om dezelfde sfeer te creëren als hier. Dat is ons doel: om de echte fado-cultuur onder de mensen te brengen.”
De Stichting Fado y Guitarras zoekt de publiciteit niet op en opereert daarom tamelijk geïsoleerd van het theater-en concertzalencircuit waar de nieuwe fadista’s uit Portugal optreden. Maar zoals de avond in Hoofddorp bewijst, ze brengen wel de authentieke fado. “Alle nieuwe fadista’s zijn schatplichtig aan Amália,” meent Nuno Gligó. “Zolang zij liederen van Amália zingen, worden ze allemaal bekend. Daarna moeten ze bewijzen wat ze kunnen. Ik ben onder de indruk van Ana Moura maar ik vind dat Mísia het dichtst bij de fado blijft. Mariza en Ana Moura hebben hele goede gitaristen, die maken de muziek moderner,” zegt Gligó,
Jonge zangers en zangeressen die naar hem toe komen om de fado te leren zingen, willen meestal nummers van Mariza en Ana Moura zingen. Nuno Gligó: “Dan zeg ik : het zijn hele mooie nummers, maar het is niet de echte fado. Als ze naar de echte fado willen, dan geef ik ze muziekboeken met fados uit de beginperiode, van Amália Rodrigues.”
Een jonge, een oude en een Nederlands Fadista
Een van die zangeressen is Virna Lopes. Zij is 19 jaar oud maar weet ondanks haar jonge leeftijd de fado mooi te vertolken. Ze zingt de fado zoals je die in de fadohuizen van Lissabon hoort. Na Virna Lopes is het de beurt aan Manuel Fadista die laat horen dat hij ooit als professioneel fadista is begonnen in fado restaurants in Lissabon. “Ik ben 40 jaar geleden naar Nederland gekomen in een tijd dat er nog geen fadobegeleiders hier waren. Ik ben toen gestopt. Tien jaar geleden kwam ik Nuno tegen en ben ik weer gaan zingen. Ik woon hier al heel lang maar ik begrijp nog steeds niet waarom de Nederlanders zo van fado houden want ze begrijpen de tekst niet,” zegt hij.
Onder de fadista’s van deze avond is ook een Nederlandse. Ze heet Emma Maria, zingt niet alleen fado, maar bespeelt ook de Portugese gitaar. Ze heeft les op de Portugese gitaar bij Nuno en zingt regelmatig op fado-avonden en niet alleen in Nederland. In Lissabon zong ze eens tijdens een fado vadio. “Dat is amateurfado. Vadio betekent straathond,” legt Nuno Gligó me uit. “Mensen van de straat komen er zingen, ze hebben wat gedronken en willen een fado laten horen. Maar het zijn geen fadista’s. In Portugal is dat heel gebruikelijk, maar tijdens fado-avonden in Nederland gebeurt het ook.”
“Als ik in Portugal fado zing, beginnen de Portugezen te huilen,” vertelt Emma Maria me. “Ik heb in de Bacalhau de Molho gezongen waar ook Celeste Rodrigues en Ana Moura zingen. Wat mij aantrekt in fado zijn de melancholieke klanken. Heel veel mensen worden verdrietig van die fado’s, ik fleur er eigenlijk alleen maar van op.”
Eva Maria vertelt me dat van te voren nooit vast staat wat ze gaat zingen, dat geldt ook voor de andere fadista’s. Ze kan kiezen tussen 20 a 30 nummers. “Fado is een van de weinige muzieksoorten waar de tekst bijna het belangrijkste is. Je kunt op één melodie verschillende teksten. Ik maak het liefst een eigen tekst, zo blijft de fado dichtbij me. In Portugal maakt het in restaurants niet uit of je goed zingt, als ze maar horen dat het uit je tenen komt. Dan krijg je het hardste applaus.”
Lichten uit, kaarsen aan
Nuno Gligó speelde mee op de albums van de in Nederland wonende fadozangeres Maria de Fatima. Zij trad een maand eerder in Hoofddorp op, maar is vooral veel te horen in de theaters. Gligó is haar niet gevolgd, voor hem is het belangrijker de authentieke fado te kunnen spelen dan op een groot podium te staan. Zijn houding is in feite niet dan die van de grote fadozanger Alfredo Manceneiro (1891-1982), een tijdgenoot van Amália Rodrigues. Nuno: “Hij heeft grote invloed op de fado gehad. Hij vond dat de fado alleen in fadohuizen gespeeld moest worden, niet in theaters, en trad om die reden ook nooit in het buitenland op. Hij heeft op een gegeven moment ook gezegd dat het licht zachter moest. Maar dat lukte niet, dus ging het licht uit en de kaarsen aan.” Ook in Hoofddorp gaan de lichten uit en worden de kaarsen aangestoken op de momenten dat er wordt gezongen. En als het later wordt en Manuel Fadista uithaalt met zijn stem zodat je de saudade tot diep in je botten kunt voelen, herinner ik me wat hij tegen me zei toen ik hem eerder op de avond sprak. “Om fado te kunnen zingen, moet je ermee geboren zijn. Fado komt van binnenuit, uit de keel, het hoofd en uit het hart.” De heimwee naar Portugal klinkt door als hij zingt over Mouraria, de tegen Alfama aanliggende aanliggende oude wijk van Lissabon.
Export van de heimwee
‘Wij Portugezen exporteren heimwee’ zegt Fernando Lameirinhas met gevoel voor understatement tegen het theaterpubliek van Schiedam tijdens de voorstelling Fado Blue. Hij speelt met de associatie die fado bij ons Nederlanders oproept. En laat het theaterpubliek een vrolijke fado horen om zo het beeld te doorbreken dat fado alleen triest zou zijn.
Lameirinhas gebruikt daarbij een swingend Kaapverdisch ritme. Net zoals in de onlangs uitgekomen film Fados de Spaanse cineast Carlos Saura de verbinding legt met de vroegere Portugese koloniën. Lura verbindt daarin de Kaapverdische morna aan de fado. De Braziliaanse zanger Chico Buarque vertolkt een fado tropical en Mariza laat in het nummer Transparente haar Mozambikaanse achtergrond spreken als ze zingt over haar zwarte grootmoeder die in haar handpalm zag dat zij geboren was om de fado te zingen, dat de Zambezi de Taag zou worden en de trommels gitaren.
Ze zingt het nummer met haar prachtige fado stem maar de muziek die eronder zit is anders, licht Afrikaans. Lameirinhas: “De traditionele fado bestaat al 60 jaar zo in deze vorm, dat is wat Amália heeft gedaan. De nieuwe fadista’s komen niet meer uit Alfama en Bairro Alto zoals vroeger. Ze onderzoeken de grenzen van de fado, moderniseren haar.”
Friese fado van Nynke Laverman
Volgens Lameirinhas is de belangstelling voor fado in Nederland begonnen toen Cristina Branco in 2001 een album op de markt bracht waarop ze gedichten van Slauerhoff in het Portugees zong. In Fado Blue treedt hij onder andere op met Nynke Laverman die in 2004 bekend werd door haar vertolking van fado in het Fries. “Wat wij doen is geen echte fado maar dat pretenderen we ook niet,” zegt Nynke “Fado staat voor mij voor het gevoel waarmee je zingt, de intensiteit waarmee je het publiek wilt raken. Ik hou me niet bezig met de regels van de fado. De eerste fado die me raakte hoorde ik toevallig in een Amerikaanse film met Richard Gere. Ik was vijftien en was overdonderd door de indrukwekkende stem van Dulce Pontes. Niemand in mijn omgeving kende de fado. Maar vanaf dat moment ben ik ernaar gaan luisteren. Ik hou van die melancholie, dat je haren recht overeind gaan staan, dat je gaat huilen. Maar de klik dat ik het zelf zou gaan zingen had ik nog niet. Ik vond dat het iets is van Portugal.” Toch zong ze op het Oerol-festival in een programma met Wende Snijders voor het eerst fado in het Portugees, een nummer van Amália Rodrigues: Estranha forma de vida. “Ik heb het daarna nooit meer gezongen,” zegt Nynke Laverman. “Omdat ik de fado dicht bij mezelf wilde houden, besloot ik fado in het Fries te gaan zingen. Ik hoorde van het album van Cristina Branco. Door haar vertolking zag ik een mogelijkheid voor mijzelf. Zonder dat iemand het wist vertaalde ik de gedichten van Slauerhoff in het Fries. Zijn gedichten zijn zwaar. Het liefst wilde hij zwerven over zee, huilen met de zee.”
De Friese theatergroep Tryater stelde haar in de gelegenheid rond die gedichten een theatervoorstelling te maken. Plannen voor een CD waren er nog niet tot ze in het tv-programma Goedemorgen Nederland verscheen. Toen kwam er vraag naar een CD. Dat werd Sielesâlt (letterlijk: Zielezout). Ik heb bewust niet gekozen voor een traditionele fado bezetting. De kern van de fado raakt mij, maar ik wil er mijn eigen draai aan geven. De Portugese gitaar heb ik wel gekozen omdat dat instrument me raakt net als de zang.”
Voordat Nynke Laverman aan het programma rond Slauerhoff begon, bezocht ze Lissabon. “Ricardo Cruz, de bassist van Dulce Pontes, heeft me meegenomen naar de echte fado cafés. In 2004 heb ik in Mário Pacheco’s Clube de Fado een traditionele fado in het Fries gezongen. Dat werd erg gewaardeerd omdat men ziet dat je niet imiteert. Mário stelde me voor aan een oude vrouw, een echte fado puriste, dus ik was wel bang voor haar mening maar ze zei: je begrijpt het gevoel van saudade heel goed.”
Mário Pacheco en Carlos Saura
Vorig jaar november bracht Mário Pacheco zijn Clube de Fado van Lissabon onder andere naar het Thalia-theater in IJmuiden, een oude bioscoop dichtbij de haven en de perfecte ambiance voor een fado-concert. Een maand eerder had ik in hetzelfde theater Amália’s drie jaar jongere zuster Celeste Rodrigues (84) zien optreden met de waardigheid van een echte fadista, kin omhoog en zingend over haar geliefde Lissabon.
Celeste was in Nederland ter gelegenheid van de release van haar album Fado Celeste, Pacheco ter promotie van de CD/DVD Clube de Fado. A Musica e a Guitarra. Op de DVD is het concert te zien dat Pacheco op verzoek van het Portugese Ministerie van Cultuur gaf in Queluz met onder andere Mariza, Ana Sofia Varela en fadozangers Camané en Rodrigo Costa Félix.
In de film Fados van Carlos Saura zijn de eerste drie ook te zien, Ana Sofia in een fadohuis in Lissabon en Mariza en Camané in een theatrale setting. Pacheco begeleidt Cuca Roseta, een zangeres uit de Clube de Fado, bij het lied Severa, een hommage aan Maria Severa, die leefde in de 19e eeuw en uit Mouraria kwam. Zij was de eerste fadozangeres die nationale bekendheid genoot. Zij was een kleurrijke vrouw die door haar manier van leven een ideaal thema voor de fado is geworden.
“Carlos Saura kwam met Mariza naar de Clube de Fado om met mij te praten over mijn deelname aan de film,” vertelt Pacheco me na het concert in Thalia. “Hij overtuigde me ervan dat deze film fado bekender zou maken in de wereld. Veel mensen weten niet wat fado is. Ze kennen Amália, ze kennen wellicht Mariza maar wat fado is, dat weten ze niet. En van de geschiedenis van de fado weten ze helemaal niets. Ze hebben meestal een verkeerd beeld van wat fado is.”
https://www.youtube.com/watch?v=N3W_vVMUroI
Amalia: Fado is een mysterie
In de Clube de Fado luisterden Saura en zijn crew naar Cuca Roseta. Saura besloot Cuca het lied over Maria Severa te laten zingen, En natuurlijk komen ook beelden van een zingende Alfredo Manceneiro en een repeterende Amália Rodrigues in de film voor. Mário Pacheco was een van haar laatste begeleiders.
“Ik begeleidde haar tijdens haar laatste drie concerten,” vertelt Pacheco “Ik was een goede vriend van haar en bracht veel tijd met haar en haar echtgenoot door in Alentejo. Tijdens wandelingen daar vertelde ze me veel over haar leven en over haar ideeën over fado. Amália zei altijd: fado is een mysterie.”
“We weten niet precies hoe fado begonnen is,” vervolgt Pacheco. “Volgens mij begon fado 200 jaar geleden in Lissabon. De mensen waren arm, velen waren teruggekeerd uit de koloniën, hadden daar veel ellende gezien. Het was een natuurlijk proces dat sommigen in de bars van Alfama en Mouraria over hun ellende begonnen te zingen. Net zoals in de VS de blues begon. In die tijd werd fado begeleid door een piano of er werd gezongen zonder begeleiding. De fado was in de begintijd zo triest omdat de mensen ongelukkig waren. De mensen die uit de Afrikaanse koloniën en Brazilië terugkwamen, zullen daar wellicht de slaven hebben horen zingen; hun liederen waren zeker niet vrolijk. Die manier van zingen is zo waarschijnlijk ook de fado binnengedrongen.”
Mario en Mariza
Amália Rodrigues schonk de wereld honderd liederen, Pacheco componeerde er een aantal voor haar en meent net als Nuno Gligó dat de nieuwe fadista’s schatplichtig zijn aan haar. Amalia heeft hun carrière bepaald. Pacheco: “De muziek van de nieuwe fadista’s wordt door sommige journalisten al de nieuwe fado genoemd, maar die bestaat helemaal niet. Fado is fado, alleen de vertolkers zijn nieuw en er worden nieuwe melodieën gemaakt, nieuwe teksten geschreven. Ik heb gecomponeerd voor fadista’s die in Nederland niet bekend zijn, voor Mariza, Mísia en Ana Moura. Op Mariza’s tweede album Fado Curvo staat Cavaleiro Monge. Het is een gedicht van Fernando Pessoa: ik schreef de muziek erbij, niet voor Mariza, maar voor Amália. We hebben het een jaar voor haar dood opgenomen, toen ze al ziek was. Aanvankelijk wilde ik het nummer niet door iemand anders laten zingen maar ik gaf het aan Mariza omdat ik wist dat zij het gevoel van Amália het beste benaderde. Het nummer werd haar grootste hit tot nu toe.”
Pacheco hoorde Mariza acht jaar terug zingen in een van de fadohuizen van Lissabon en was onder de indruk. “Ik nodigde haar uit in de Clube de Fado te komen zingen. En zie nu is heel bekend en treedt over de hele wereld op. Af en toe speel ik nog met haar, maar omdat ik de Clube de Fado heb, kan ik niet te veel reizen. Soms komen we elkaar tegen op het vliegveld en dan vraagt ze me: Mário, heb je nieuwe muziek voor me, en vraag ik haar: heb je nieuwe gedichten voor me.”
Leven voor de fado
Het publiek in het Thalia Theater laat zich meevoeren door Pacheco’s tintelende spel op de Portugese gitaar. En dichtbij de haven van IJmuiden, dichtbij de Noordzee dringt de expressieve stem van Lina Rodrigues met haar hoge bereik en diepe timbre door tot in de vezels van de huid. Zij is het levende bewijs dat Portugal naast de beroemde fadista’s nog zoveel nieuwe stemmen heeft.
Pacheco: “Lina speelde in een musical over het leven van Amália de jonge Amália. Toen ik haar hoorde zingen, vroeg ik haar voor de Clube de Fado net als ik dat eerder met Mariza had gedaan.” Pacheco begon tien jaar terug met de club omdat hij niet tevreden was met hoe het er toen aan toe ging in de fadohuizen van Lissabon. “Het was heel vervelend te moeten spelen terwijl de obers me met dienbladen vol voedsel en drank passeerden. Er was geen respect voor de fado, het was slechts business. Dat heb ik veranderd. Nu wordt er pas gespeeld als de mensen gegeten hebben. De wereld moet weten wat fado is en dat kan alleen vanuit het respect voor een muziek die al 200 jaar zo bestaat en waarvoor musici en componisten hebben geleefd. Dat geldt voor mij ook: ik leef voor fado net als Amália. Het is mooi als de wereld naar Lissabon komt vanwege de fado. Met mijn album en DVD wil ik een nieuwe frisse indruk geven van de fado. Als je Mariza of Camané ziet optreden in de Clube de Fado, krijg je een goed beeld van de sfeer in de club.”
“Ik denk dat fado zo populair aan het worden is nu omdat er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in de muziek,” zegt Pacheco tot slot. “Fado is natuurlijke muziek, dat spreekt de mensen aan net als flamenco. Als je de gedichten vertaalt kun je de diepte en schoonheid van de woorden horen. Via de fado leer je iets over de Portugese manier van leven, je proeft de smaak van ons voedsel, je ademt de lucht van de oceaan, van de prachtige stad die Lissabon is.”
Foto’s: Hans Speekenbrink