×

Recensie

21 augustus 2020

Film: Once Were Brothers – Robbie Robertson and The Band

Geschreven door: Edwin Wendt

Uitgebracht door: Capitol

De muziek die de vier Canadezen en één Amerikaan in 1968 uitbrachten op hun eerste album Music From Big Pink verscheen onder de naam ‘The Band’. Nee, niet uit hoogdravendheid of arrogantie: ‘The Band’, zo noemde het gezelschap zich omdat iedereen in de omgeving van hun woonplaats Woodstock hen zo omscheef: ‘Dat zijn die jongens van de band’.

Ze hebben er ten tijde van hun debuut dan ook al een half leven in de muziek op zitten. In 1959 leert gitarist Robbie Robertson – vijftien jaar oud pas – drummer Levon Helm kennen, die speelt in wat als de beste rockabillyband uit de wijde omgeving wordt beschouwd, Ronnie Hawkins & the Hawks. Hawkins brengt beiden de fijne kneepjes van het vak bij, voor hij naar de achtergrond verdwijnt en men als Levon & the Hawks verder gaat.

Hier begint pas echt de chronologie van The Band, die gedetailleerd wordt verteld in Once Were Brothers. De documentaire over de bijzondere groep draait sinds 20 augustus in de Nederlandse bioscopen.

Grote namen uit de pop historie vertellen het verhaal van The Band: Eric Clapton, Van Morrison, George Harrison, Taj Mahal, platenbaas David Geffen, Bruce Springsteen, regisseur Martin Scorsese en natuurlijk Bob Dylan. Met die laatste komen ‘The Hawks’ in 1965 in contact. The Hawks zitten tot over hun oren in de blues en rhythm & blues en kennen Dylan als de songwriter die zijn ellenlange teksten zingt op vooral universiteiten. Niet hún wereld. Wat ze dan niet weten, is dat Dylan al een jaar bezig is zijn muziek te vermengen met rock ‘n’ roll. Als hij The Hawks hoort, weet hij dat zij de beste vertolkers zijn van zijn repertoire in de nieuwe versies.

George Harrison vertelt in de film hoe Dylan in die tijd over de koerswijziging met zijn publiek communiceert. ‘Hier komt een nummer dat jullie al kennen. Eerst klonk het zo, maar nu klinkt het zó’. Het publiek communiceert luid en duidelijk terug, door Dylan én The Hawks avond aan avond met luid boegeroep van het podium af te blazen. ‘Niks van aantrekken, gewoon doorspelen,’ draagt Dylan zijn begeleiders op. Gitarist Robertson vindt het wel een grappige manier om geld te verdienen, maar met name drummer Levon Helm krijgt er genoeg van en stapt op. Met een vervanger wordt de tour voortgezet, tot Dylan na een – niet in de film vermeld – motorongeluk – uitgeschakeld raakt.

The Hawks zitten zonder werk, maar grijpen de gelegenheid aan om dan maar lekker muziek voor zichzelf te gaan maken, in een afgelegen, oerlelijk roze huis in het landelijke Woodstock. Geen makelaar zou het weten te verkopen, maar voor de behoeftes van deze muzikanten is het ideaal. Er wordt wat opnameapparatuur geplaatst om de composities provisorisch vast te leggen. Ook de weer opgeknapte Dylan komt met nieuw materiaal langs. Er volgde een periode van onafgebroken schrijven, opnamen, slapen, eten, luieren, schrijven en opnemen. De zelfgekozen isolatie zorgt ervoor dat de muzikanten een geluid ontwikkelen dat in niets meer lijkt op de rockabilly van the Hawks, noch op de folkrock die een jaar eerder nog met Dylan werd gespeeld.

De plaat die het vijftal – afvallige Levon Helm is inmiddels teruggekeerd – in 1968 als Music From Big Pink uitbrengt, slaat in als een bom. Zoals in de film gezegd: dit is muziek die je nooit hebt gehoord, maar waarbij je het gevoel krijgt dat die er altijd al is geweest. Dwars tegen de tijdgeest in – de jeugd heeft de toekomst en zet zich af tegen de ouders – poseert The Band op de binnenhoes met hun ouders en familieleden, van wie ze immers veel houden en zonder wie ze er niet eens waren geweest.

Bruce Springsteen, in die tijd een beginnend muzikant, beschrijft het moment dat hij het album hoorde als een levensveranderende gebeurtenis. Eric Clapton, die begin jaren zeventig de bijnaam ‘God’ heeft, informeert in die periode nederig of The Band plek heeft voor een ritmegitarist. ‘Zullen we eens jammen?, vraagt hij. ‘Wij jammen nooit’, gooit Robertson die deur resoluut dicht.

Het verhaal van The Band wordt in Once Were Brothers vooral verteld door Robbie Robertson en diens toenmalige echtgenote Dominique. Zij woont eind jaren zestig in de hoogtijdagen van The Band met hen in Big Pink – zo heet dat roze huis. Haar echtgenoot Robbie kiest, net als toetsenist-accordeonist-trombonist Garth Hudson voor een vrij huiselijke levensstijl – burgerlijk naar de normen van die dagen, in steeds groter contrast met drummer Helm en bassist Rick Danko, die eerst aan de alcohol en daarna aan de heroïne raken.

De broederschap van de gezworen kameraden in één huis brokkelt af als Robertson en Hudson elke dag keurig om 10 uur beginnen met liedjes schrijven, terwijl de anderen zelden voor het middaguur hun bed uit rollen en regelmatig auto’s de greppel in rijden. Het typische junkiegedrag van wantrouwen en ontkennen voltooit het trieste beeld. Robertson beschrijft in de film het steeds grotere onderscheid tussen de gelukkige momenten met vrouw en kind en de donkere momenten waarop hij weer met The Band aan de slag moet.

De film vertelt het verhaal van The Band tot december 1976, wanneer een groot concert met vele muzikale vrienden wordt gegeven in San Francisco. Robertson realiseert zich tijdig dat dit evenement niet verloren mag gaan en schakelt filmmaker Martin Scorsese in. Niet dat The Last Waltz – onder die titel verschijnt de bioscoopfilm in 1978, dan al als afscheid is bedoeld. De praktijk wijst echter uit dat het de allerlaatste keer is dat de vijf muzikanten samen op één podium staan. Op dat moment in 1976 ervaart Robertson het nog niet zo, vertelt hij nu. “We zouden elkaar wel weer zien, alleen iedereen vergat terug te komen.”

Daarmee houdt The Band feitelijk op te bestaan. In de jaren erna volgt verwijdering tussen de leden, waarbij met name Helm steeds meer moeite krijgt met de verdeling van royalties. Robertson heeft als tekstschrijver financieel het beste geboerd, maar Helm wijst er in archiefbeelden op dat The Band vooral een collectief was en dat iedereen in gelijke mate bijdroeg. Geen héél bijzonder standpunt, want er zijn meerdere bands geweest – Queen bijvoorbeeld – die na verloop van tijd ontdekten dat het delen van royalties de creativiteit en samenwerking bevorderden.

Richard Manuel overleed op nog maar 42 jarige leeftijd in 1986, Danko op 56 jarige leeftijd in 1999 en Helm overleed in 2012. Naast Robertson leeft enkel nog Garth Hudson, die met zijn vrouw nog altijd woont in de geboorteplaats van The Band. Vanwege gezondheidsredenen, Hudson is ondertussen 83, wilde hij niet op beeld verschijnen. Daardoor is Once Were Brothers toch vooral het verhaal van Robertson, gebaseerd op zijn autobiografie en met onder zijn supervisie geselecteerde ooggetuigen. Hij was weliswaar de creatieve spil van het vijftal, maar juist in een collectief dat The Band als geen ander was, daarmee niet de persoon die het alleenrecht heeft op de geschiedschrijving. Niet dat Robertson opzichtelijk misbruik maakt van die situatie, het is wel een omstandigheid die de kijker bij het zien van de film in het achterhoofd moet houden.