Vrouwen en gitaren domineren festivalzaterdag Blues Peer
Als we de parking in de Deusterstraat oprijden horen we al de eerste klanken, het tweede jaar op de nieuwe locatie rond de Deusterstaat en dat blijkt weerom een voltreffer. In tegenstelling tot vorig jaar geen helse onweders, maar een zonovergoten festivalterrein, een strak verkoelend briesje maakt het wat aangenamer. De Mississippi Club tent is wat hoger wat een beduidend beter zicht garandeert.
Heel vroeg op de eerste festivaldag staat Isaac Roux, dat project rond Louis De Roo speelde zich vorig jaar in de kijker op Humo’s Rock Rallye en werd bekroond met de publieksprijs. Dit jaar wonnen ze de nieuwe lichting van Studio Brussel met de ballade White Rose, recent als single uitgebracht. Het stemmenwerk, de piano en sfeervolle flarden elektronica op de achtergrond. De jongeman uit Hasselt schaafde ondertussen zijn songwriting in Londen bij ene Paul McCartney wat bij en dat werpt zijn vruchten af, helaas klinkt de geluidsmix wat rommelig en doet de dromerige poprock onrecht aan met te luide bassen.
Daar heeft Ghalia ‘Vautier’ Volt minder last van. De zelfbewuste dame profileert zich als euh, one woman band, zelf heeft ze het over een ‘no man band’, en speelde ooit in de straten van haar oorspronkelijke thuishaven Brussel. Ze doorkruiste de VS met studiopassages in Mississippi en Memphis. Vorig jaar met band op Swing Wespelaar, in Peer in haar eentje, maar het klinkt als een volwaardige combo. De rauwe zang wordt met primitieve drumkit, tamboerijn en gitaar ondersteund en Ghalia plukt gretig uit de klassieke bluescatalogus met veel aandacht voor slidewerk in Elmore James adaptaties, zompige swampblues uit Louisiana en country hill blues, Een bezwerend Can’t Escape leidt naar You Gotta Move van Mississippi Fred McDowell en begeleid door handclaps, maar even verstoord door de luide soundcheck in de grote tent. Een euvel dat vaker opduikt, maar Ghalia raast onverstoorbaar verder tot aan Shake’em Down van Bukka White.
De Finse gitariste en zangeres Erya Lyytinen jamde ooit met Sue Foley, Candye Kane en Ana Popovic, het vrouwenclubje dat in 2005 met de Blues Caravan in Scandinavië tourde. Thomas Ruf van het gelijknamige Duitse platenlabel was onder de indruk en dat resulteerde in Pilgrimage met Ansley Lister en Ian Parker. In 2008 bezochte ze Peer en zette als onvervalste gitaargodin een wervelende set neer met vingervlug snarenspel. Dat was ook zaterdag het geval, wellicht was de eerder matige recente cd werk Waiting For he Daylight een teken aan de wand de clichématige bluesrock bekoorde niet echt, wel een verrassende snarenimprovisatie van La Vie En Rose gehoord.
Het is echter een jongedame uit ons land die nagenoeg alleen met haar gitaar als gezelschap moeiteloos overtuigt met werkstukken als Julius en Caesar. Dat doet ze ook op het podium met akoestisch snarenwerk, een celloman kleurt de eenvoudige folkliedjes wat bij en in Season Shift zit een prachtige solo en een whistle passage. Tussen het vertrouwde werk Nobody’s Baby, Parking Lot en Queen Be zit een nieuwe song. Het zijn stuk voor stuk pareltjes in een intimistische set, helaas enigszins overstemt worden door luidruchtig festivalgangers achteraan de tent.
De uit de VS afkomstige Michelle David resideert al enige tijd in Nederland. De zangeres was vooral actief in het gospelgenre samen met een voortreffelijke band leverden ze een handvol edities van The Gospel Sessions af. Het tot True-Tones omgedoopte combo toont meer dan ooit zijn veelzijdigheid, de gitaristen en producerstandem Paul Willemsen en Onno Smit verruimden het repertoire met meer funky soul en afro beat elementen. Dat resulteert in een perfect geoliede locomotief voor een wervelende soultrein. De machtige zang en energieke danspasjes hitsen het publiek in niet geringe mate op “this is a place for happiness”, preekt David en diept de van Winwood’s Spencer Davis Group bekende klassieker nog eens op in de oorspronkelijke naar Jamaica lonkende Ska versie van Wilfred ‘Jackie’ Edwards. Zo wordt het opvallend uitgebreide dameskransje sterk afgesloten.
We moeten ook Errol Linton vermelden de Londenaar is een harmonicaman die de blues vermengt met zin Jamaicaanse roots en dat levert bij momenten een broeierige met enkele jazzy uitstapjes die de Mississippi Tent even voordien al op stelten zet.
Ook in het trio van de Durhams, een familie met Indiase roots uit Londen huist vrouwelijk talent Kitty en Daisy stonden samen met broer Lewis al op Peerse bodem. Ik herinner me nog levendig hun skiffle adaptatie van Going Up The Country en gesmaakte uitstapjes naar ska en rockabilly. Ondertussen werd het repertoire nog wat uitgebreid. Lewis opent met swingende pianoboogie en wordt geflankeerd door zus Kitty op gitaar met Daisy aan de drumkit. De in een fuchsia catsuit gehesen jongedame trekt niet alleen de aandacht van de fotografen en laat zich evenmin onbetuigd op xylofoon en andere percussie instrumentarium. In het met een bassist en papa Durham aangevulde trio creëren de talrijke instrumentenwissels een geweldige vibe waarbij moeiteloos overgeschakeld wordt van folk naar hikkende rockabilly of een gospelblues of swingblues uitstapje. De evidente uitsmijter Goin’ Up The Country sluit een door een groot deel van het publiek fel gesmaakte set af.
Na dit indrukwekkende dameskransje is het de beurt aan Robert Cray. Sinds ik de Texaan in’85 voor de eerste keer op een podium aanschouwde ben ik hem blijven volgen en daar heb ik nooit spijt van gehad. Cray weet in een niet zelden door platvloerse bluesrock gedomineerd circuit een feilloos uitgebalanceerde mix van blues en R&B te behouden met zijn dynamisch maar beheerst snarenspel met soulvolle licks en dito zangpartijen die de genres naadloos met elkaar te verbinden zoals het recente I’ve Heard It nog eens nadrukkelijk illustreert. Een barnum aankondiging vanuit de coulissen begeleidt de bluesman naar het podium. Zijn oude vriend bassist Richard Cousins in dreadlock kapsel gehuld en Les Falconer verzorgen een solide, soepele ritmische opbouw waarop Cray zijn signature stijl ontplooit die de soulzang flankeert vanaf de met een machtige orgelgroove van Dover Weinberg gelardeerde opener Anything You Want Even wisselen van Fender voor Sitting On Top Of The World, Crays adaptatie van het Mississippi Sheiks klassieker met dartel pianospel prachtig slepende blues gevolgd door het oorspronkelijk met de Hi-Rhythm Section gefabriceerde I Don’t Care. Na de strakke funk van I Shiver dat ook zonder blazerssectie werkt, worden we met de schrijnende blues van Won’t Be Coming Home geconfronteerd. “I’m in a phone booth baby number scratched on the wall” zingt Cray die woorden op de strakke ritmiek weergalmden al op de eerste editie van het bluesfestival. Phone Booth heeft na al die jaren nagenoeg nog niets aan kracht ingeboet wat eveneens voor grootmeester Cray en zijn kompanen geldt.
Vooraleer hij het solopad verkende eind jaren tachtig ging legde Walter Trout de jongeman die trompet ruilde voor harmonica en gitaar in New Jersey aan de slag bij Louisiana Red. Na de verhuis naar LA hing hij rond bij John Lee Hooker en Percy Mayfield. Na een intermezzo van vijf jaar bij Canned Heat lijfde John Mayall in ’84 de ondertussen beslagen snarenman bij zijn Bluesbreakers in, als hij de zangpartijen overneemt voor een zieke John Mayall wordt hij gecontacteerd met een Deense platenfirma, een tour in Scandinavië met Jimmy Trapp en orgelman Daniel ‘Mongo’ Abram’ betekent het startpunt en er volgt een eerste langspeler ‘Life In The Jungle’ Prisoner Of A Dream; De bluesrock van Trout wordt waanzinnig populair bij onze Noorderburen. Op het Moulin Blues Festival in Ospel brengt hij een in ‘91 eerbetoon aan de overleden Stevie Ray Vaughan, ik bewaar nog steeds een epeetje van dat concert, Trout blijft de grote concertzalen en festival podia opzoeken, in 1995 komt hij naar Peer en keert terug in 2016, niet evident, Trout revalideerde lange tijd na een levertransplantatie. Zeven jaar later staat de bluesman en hij is blijkbaar nog even te blijven getuige de luidruchtige set die vooral verstokte snarenvreters lokt.
De afsluiter kijkt evenmin op een decibel meer, Triggerfinger, het trio rond Ruben Block, blijkt na twintig jaar nog geen last te hebben van de aandoening die hun naam inspireerde. Onveranderlijk strak in het pak en een dito set met een zich immer uitslovende Mario Goossens, vrijdagavond op de ouverture al op het podium met Sloper. Goossens vormt nu noodgedwongen de onwrikbare ritmische basis met eersteklas invaller Wladimir Geels. Monsieur Paul is er helaas niet meer bij. Na hand en spandiensten bij The Boxcars en The Wolf Banes, BJ Scott en talloze studiosessie zijn plaats vond bij Triggerfinger. Ondertussen staat de Leuvenaar al ruim vier decennia op het podium en neemt binnenkort definitief afscheid van het tourleven. Het houdt Triggerfinger niet tegen, ze gaan onverstoorbaar verder. In fel wit licht badend wordt een helse rollercoaster ontketend die genadeloos verder door de nacht holt op het stevige vertrouwde repertoire.
Foto’s: Freddy Vandervelpen