Gevarieerde sterke slotdag Swing Wespelaar 2024
Afgelopen zondag sloot Robben Ford het festival weekend Swing Wespelaar af. Eerder die dag kwamen Dawn Shawn Taylor en Solomon Hicks en het gerenommeerde duo RJ Mischo en Franck Goldwasser aan de beurt. Als we even voor de gesloten overweg nabij het kerkje wachten, waaien de eerste klanken ons toe. Op het tot festivalterrein omgetoverde kerkpleintje aan de Grote Baan zijn de bomen die voordien enige schaduw boden, op een enkele na, tijdens de wegenwerken verdwenen. Een tent met uitzicht op het podium brengt beschutting als de zon even door de zware bewolking priemt.
De uit Rotterdam afkomstige Marlon Pichel roffelde in vaders band al op de drumvellen en ontpopte zich naast drukbezet sessieman als frontman bij Bourbon Avenue. Zondag palmt Marlon Pichel het vroeg opgekomen publiek in met een uiterst energieke set. Hij kan daarbij op een voortreffelijk opererend combo met blazerssectie. Vanaf de smeekbede Please, Please profileert Pichel zich tot een niet onverdienstelijk soulzanger in een set grotendeels opgebouwd rond de recente langspeler Good Old Lovin’. Tijdens de swingende titeltrack komt hij even vanachter de drumkit voor een samenzang met het publiek dat zo’n vroege energieboost wel apprecieert met een set die heen en weer pendelt tussen funk, boogiewoogie en een uitstapje naar New Orleans en de drassige swamps van Louisiana met Polk Salad Annie. Het zou niet de laatste keer zijn die namiddag dat we met het lijflied van de betreurde swampfox Tony Joe White geconfronteerd worden.
R.J. Mischo en Franck Goldwasser brengen de eerste bluesnoten van de dag. We herinneren de harmonicaman als sideman van Teddy Morgan bij Percy Strother. Halverwege de jaren negentig debuteerde Mischo met solowerk Gonna Rock Tonight, de opvolger Rough ’n Tough bereikte onze contreien. Hetzelfde jaar verhuisde hij naar San Francisco, in Californië ontmoette hij harmonicareuzen als Rod Piazza en Mark Hummell (vorig jaar nog op het podium in Wespelaar). Met Franck Goldwasser, een andere vanuit Parijs naar de Bay Area uitgeweken gitarist, ontkiemde het samenwerkingsproject Down Home Super Trio waarin ook de fabuleuze drummer Richard Innes figureerde. Ondertussen leverde RJ een dozijn langspelers af, Goldwasser liet zich evenmin onbetuigd onder eigen naam en als Paris Slim, het duo blijft sporadisch samen optreden.
Zo staan de West Coast blues veteranen terug samen op het podium met een stevige Finse ritmesectie, eerder actief met Mischo’s en een gitarist die de snarenescapades van Goldwasser niet onverdienstelijk flankeert. Bij nader inzien blijkt dat Tee (Mark Thijs) te zijn. Niet echt verwonderlijk, als vroegere frontman bij Slime Hunters vertrouwd met het smoelschuivertje en nadien drukbezet producer en gitarist bij Electric Kings. Bovendien zijn er werkte samenwerkingen met RJ en andere West Coast figuren. Na Crawling King Snake neemt Goldwasser het voortouw met Bring Me My 45 en vervolgens wisselt hij af met Mischo die zich op de harmonica uitleeft in een boogiewoogie. Tee speelde niet alleen gitaar, hij komt even op het voorplan in een solospotje en vervolgens dendert de West Coast exprestrein onverminderd verder in een sterke set.
Solomon Hicks werd als de redder van de blues met torenhoge verwachtingen opgezadeld. De uit New York City afkomstige gitarist overtuigde met sterke passages op het podium. Het soepele melodische snarenwerk leunen evenals de soulvolle zang sterk aan bij de verrichtingen van een jonge Robert Cray en er zijn onmiskenbaar fysieke gelijkenissen. De gitarist imponeerde vier jaar geleden met studiowerk. Harlem kwam tot stand in samenwerking met Kirk Yano, een gelauwerde studiorat actief in jazz en R&B scene met projecten met Miles Davis, Phobe Snow, Dr John… Yano verzorgt de basstructuren in de ritmesectie. Na I’m Gonna Find Me Somebody Else volgde een ritmisch I’d Rather Be Blind than to See You go. Een meeslepende uitvoering van Drifting Blues van Charles Brown uit het Three Blazers tijdperk en eigenzinnige interpretatie van Chuck Berry’s Memphis Tennesse. Tijdens Everyday I Have The Blues komt Jules Sledges, de gitarist van Joo Joo Eyeballs, van het tentpodium naar het grote podium even mee jammen. Een gedreven Parchman Farm gaat Tony Joe White’s Polk Salad Annie vooraf en met What The Devil Loves wordt overtuigend afgesloten. Hicks kent zijn klassiekers en is een begenadigd performer, maar verder dan een genietbare set gaat het zondag niet met dit trio.
Zowat de enige vrouw op het podium zondag en wat voor een vrouw dat wordt duidelijk vanaf de eerste gezongen noot. Dawn Tyler Watson uit Montreal vormt een hecht team met gitarist en bandleider Ben Racine en er ontspinnen zich regelmatig romantische duetten zoals de door piano ondersteunde A Little Bit More. Het zijn bovenal de uithalen in meer stormachtige passages met strak saxwerk zoals Love To Burn, waarmee de bluesdiva het publiek op sleeptouw neemt. Na een demonstratie scattin’ met de onvermijdelijke trompetimitaties wordt de op hecht teamwerk verder bordurende set afgerond.
Zelden zo’n getalenteerd en veelzijdig snarenman als Robben Ford op het podium aanschouwt. Als we in 1979 met zijn The Inside Story geconfronteerd worden, heeft de voormalige saxman en gitarist er al een onwaarschijnlijk parcours opzitten naast enkele soloalbums met zijn broers Mark en Patrick bij de band van vader Charles Ford, de harmonicaman Charlie Musselwhite en na Jimmy Witherspoon trekt hij op met Tom Scott’s LA Express als begeleiders van… Joni Mitchell, getuige haar eerste liveplaat Miles Of Aisles. Ford flankeert in 1986 Miles Davis op zijn wereldtournee, experimenteert met The Blue Line met Roscoe Beck en Tom Brechtlein, die vertrouwde, sublieme ritmesectie keert sporadisch terug. Naast de gebruikelijke zijprojecten met jazzlui komen er uitstapjes naar Nashville naast nieuw solowerk, in het recent Pure, een met instrumentaal werk gevulde langspeler worden de fusion grenzen verder afgetast en onlangs werd Ford in Zwolle gesignaleerd voor een concert met de Nederlandse bigband Licks & Brains.
Zondagavond is het een ritmesectie waarin bassist Rob Malarkey en Ianto Thomas figureren naast een straffe saxman die evenals op Pure behoorlijk wat ruimte krijgt en dat resulteert in driftige duels met Ford’s gitaarwerk bij lang uitgesponnen instrumentals. De drummer laat zich evenmin onbetuigd in complexe ritmepatronen, kortom jazzrock van de soort. Door het ongebreidelde volume en de niet bepaald accurate geluidsmix balanceert de set helaas niet zelden op de rand van kakofonie. Tijdens een zeldzaam rustpunt duikt een interpretatie van Lennon’s Jealous Guy op, wel genoten van een op heldere snarenfrasering drijvend Black Night. Moeilijk te verteren kost voor de modale festivalganger na een lang weekend. Tijdens de toegift bevestigde Robben Ford het zelf met een funky I Make My Own Weather.
Foto’s: Leo Gabriëls