The Philosophy of Modern Song
Sinds de uit 2004 daterende The Chronicles Volume one is het wachten op een nieuw boek van de ondertussen met een Nobelprijs literatuur gelauwerde poëet. Dylan bundelde de afgelopen decennia vooral zijn obscuur werk en achtergebleven demo’s op de weergaloze bootlegseries en andere verzamelaars. Het recente weergaloze Rough and Rowdy zijn toonde zijn relevantie als singer-songwriter nog eens ondubbelzinnig aan. Nu is er eindelijk een vervolg van op het eerste deel van De Kronieken uitgebracht. Dylan werkte naar verluidt sinds 2010 aan die opvolger, in tegenstelling tot de beloofde vervolgepisodes van zijn meesterlijke autobiografie komt Dylan nu aanzetten met zijn persoonlijke visie op ruim zestig songs.
In plaats van een uitgebreide inleiding krijgen we de foto van een jonge Elvis die zich in een platenshop vergaapt aan de uitgestalde platenhoezen. Dylan steekt meteen van wal met een impressie over Detroit, destijds het beloofde land voor de stumperds uit het Zuiden aan de hand van Bobby Bare’s in heimwee gedrenkte Detroit City. Een echte chronologie noch geordende indeling zit er niet in deze rijkelijk geïllustreerde bundeling, het is een meer intuïtieve benadering geworden. In het tweede hoofdstuk belanden we al bij Elvis, niet de King uit Kentucky maar de Britse muzikant Declan MacManus met het brilletje die onder de naam Elvis Costello furore maakte met het energieke Pump It Up.
Vervolgens wordt terug een flinke duik in het verleden genomen naar Perry Como met een song die de crooner beginjaren vijftig uitbracht, andere kompanen uit het Ratpackmilieu Dean Martin en Sinatra volgen wat verderop. Bij het essay van Johnny Ray is een reeks van huilers toegevoegd en telkens is er knap fotowerk of illustraties uit lang vervlogen dagen zoals bij Marty Robbins’ El Paso. Met andere gunslingers verhalen belanden we bij Johnny Cash, er is het verhaal van Jesse James dat oorspronkelijk al in 1928 werd bezongen. Het van Townes van Zandt afkomstige Pancho & Lefty in het meesterlijke duet van Willie Nelson en Merle Haggard. Billy Joe Shaver’s song Willy The Wandering Gypsy And Me wordt eveneens uitgebreid tegen het licht gehouden. Waylon Jennings en Johnny Paycheck, volgens Dylan de enige ware outlaw in de muziekwereld, figureren eveneens in dit boekwerk.
Rockabilly folks als Carl Perkins, Sonny Burgess, de obscure Jimmy Wages Little Richard de, Elvis met Money Honey en Viva Las Vegas, het gok anthem van Doc Pomus. Uit het twaalfmatengenre werden harmonicaman Little Walter, en blueslui zoals Jimmy Reed geselecteerd.
In deze hoofdzakelijk Amerikaans georiënteerde lijst vinden we nergens een spoor van The Beatles noch The Rolling Stones wel geheel terecht de Who met het ongeëvenaarde My Generation en de al even imposante oerkreet London Calling van The Clash die het punkgenre ver oversteeg. Uit de sociaal geëngageerde soulcatalogus van Norman Withfield en Barrett Strong werden The Temptations met Ball Of Confusion en Edwin Starr met War gelicht.
De vrouwen komen uiteraard wel aan bod in de songs Witchy Woman van Eagles , Peter Green’s Black Magic Woman in de uitvoering van Santana. Als uitvoerders duiken ze slechts sporadisch op, Rosemary Clooney, Judy Garland , Nina Simone met Don’t Let Me Be Misunderstood en Cher niet toevallig met Gypsies, Tramps & Thieves.
Dylan toont met deze verzameling niet alleen zijn ruime kennis maar bovenal zijn diepgravende, subjectieve analyse die naast de thematiek verduiveld accuraat de muzikale uitwerking beschrijft van de 66 tracks die hier passeren en weerom verwerkt worden in Dylans onnavolgbare briljante beeldrijke schrijverij genereus gecombineerd met schitterend vintage fotowerk.