Pom Poko
Champion
Het Noorse Pom Poko is inmiddels acht jaar actief. In die acht jaar heeft de band zich ontwikkeld tot een strakke eenheid waarbinnen alle bandleden een bijdrage leveren aan het schrijven van de songs. Die songs zijn nog steeds kleurrijk, hectisch en dynamisch, al laat de band geregeld wel meer ruimte toe in de songs, zoals blijkt uit de derde plaat Champion.
Met de albums Birthday (2019) en Cheater (2021) vestigde de band uit Trondheim zijn naam; platen waarop de heldere, onschuldig aandoende zang van Ragnhild Fangel Jamtveit gezicht gaf aan energieke, soms prettig chaotische songs die inspiratie en vooral energie trokken uit de (post)punk, new wave, noise rock, math rock, indiepop en meer.
Naar eigen zeggen klinkt Pom Poko op deze derde plaat wat meer to-the-point en wat minder vol en druk. Nu is dat relatief want de band vuurt hier en daar zeker nog wat ‘flipperkastpoprock’ af op de luisteraar. My Family is een start-stop-track vol roffeltjes en snelle uitbarstingen. Zoals het Pom Poko betaamt blijft de sfeer toch poppy. Op Go trakteert de band op lekker opgefokte drums en gitaren als cirkelzagen. Ook hier gaat het viertal nooit rechtdoor van A naar B. Het is wat Pom Poko fris houdt, al kan de band soms ook dreigen uit te putten. Voordat dat echter gebeurt is de song doorgaans alweer afgerond.
Pom Poko anno 2024 is gegroeid, volwassener geworden en waardeert de kalmere levensfase waarin de bewijsdrang minder groot is dan voorheen en de waarde van vriendschap meer wordt onderkend. De band produceerde de plaat zelf en dit ging soepel, bijna telepathisch. Daarbij hebben de bandleden zoals eerder gezegd regelmatig meer ruimte gelaten in de muziek. Dit blijkt direct uit de lekkere geblokte, ruwe indierock van Growing Story, een song vol gruizige gitaren die voor Pom Poko begrippen vrij conventioneel is. Het begin van de titeltrack laat slechts drum en bas horen; de ruimtelijke sferen laten een groot podium voor Fangel Jamtveit, die gezelschap krijgt van milde gitaarklanken. Ook Bell is relatief ijl en ingetogen. Het afsluitende Fumble laat nog eens horen dat de band niet meer continu hoeft uit te delen: lichtvoetige, ijle sferen en onweerstaanbare woordloze zang.
Over het geheel genomen is Pom Poko echter nog steeds een band die overkomt als een noisy muzikale speeltuin, een intelligente, jeugdige kermis die zich door niemand de wet laat voorschrijven. ‘I want to scream, do you want to?, vraagt Fangel Jamtveit, die hier overkomt als een kind dat aan je mouw trekt. De vinnige gitaarpartijen die geregeld opduiken vervolmaken de song; het is Pom Poko ten voeten uit.
‘If there is a party, will you come and get me?’, horen we op de aanstekelijke indierock van Never Saw It Coming, een poppy track vol onontkoombare gitaarpartijen, van scherpe licks tot massieve muren. Het tekent de zeggingskracht van Pom Poko, een kwartet dat erg veel uit zijn instrumenten weet te halen. De conservatoriumachtergrond van de bandleden betaalt zich dus wederom uit op Champion, een album dat niet zozeer klassiekers-in spe herbergt maar dat wel prima de aandacht weet vast te houden door het avontuur, de instrumentbeheersing en zeker ook de dwarse popappeal.