Niels Lyhne Løkkegaard
Vesper
Alles is ongewoon en veel buitengewoon aan dit vierde album van de Deense rietblazer Niels Løkkegaard (1979). Om te beginnen het magische blauw van de ijssneeuw-vormen op de cover die in de diepdonkere ruimte zichtbaar worden. Het roept associaties met de sculpturale ruimten van Yves Klein met zijn onverzadigbare blauwe monochromen op. Dan de bezetting: vier plus drie. Vier klarinetten (Ole Visby, Tine Vitkov, Birgit Bøgh Sønderiis, Mette Alrø Stoktoft), plus flugelhorn (Jakob Buchanan), elektrische gitaar (niemand minder dan Jakob Bro) en percussie (niemand minder dan Marilyn Mazur). Klankkleur zal dus een voorname rol spelen. Vier keer drie maakt twaalf stukken met een totale duur van 59:59. Twee titels verwijzen naar Sirius, de helderste ster aan de nachtelijke hemel, en nog eens twee naar de demonenster Algol (in feite een dubbelster). Er is een vesper in vier delen en er zijn de elementen licht (Lux) en nacht (Nox). Klank en kleur, licht en schaduw spelen een voorname rol.
Løkkegaard is een veel bekroonde saxofonist, maar met zelf spelen houdt hij zich in dit geval extreem in (behalve in het slotstuk Nox). Hij heeft op andere manier aan de intensiteit en hoge kwaliteit van deze uitvoering van zijn composities bijgedragen. Het lijken koraalachtige klanken die uit het donker van de klarinetkoor opstijgen maar ze schrijden niet als gebruikelijk voort. in plaats daarvan roteren ze in afgemeten, bijna somnambule maar steeds fraai vloeiende slow-motion graciel om de eigen as. Het zijn openhartig gebarende draaiingen die zich net als in rituele dansen keer op keer met steeds nieuwe nuances herscheppen. Het zijn bewegingen die uit het samenvloeien van individuele bewegingen en individuele accenten voortkomen. Het is onmogelijk de specifieke dynamiek en de timing in notenschrift vast te leggen. Het moet allemaal ontstaan doordat de spelers zich onderling in innerlijke tijd verbinden opdat het geheel uit het ensemble als klanklichaam voortkomt. Spanning en tegenwicht, samenvloeien en weg van elkaar stromen moeten binnen en d.m.v. zen-ademing fijntjes op elkaar afgestemd (geschakeld) worden.
Fascinerend hoe de uitwisseling tussen centrum en periferie daarbij in zijn werk gaat en soms zelfs een verwisseling van de twee plaatsvindt. Het is een spel met verschuivende contouren. Fascinerend de werking van gongs, klokken en vellen. Flügel en gitaar zijn als de twee sterren Algol en Sirius. Hun klanken worden door het donkere van het klarinetkoor geschaduwd of verschijnen net als bij Sirius in fel schitterend licht. In de muziek schuilt een enorme potentie het ervaren van klank en de imaginatie van de luisteraar te openen. Løkkegaard is erin geslaagd het ensemble tot een hoog en intens niveau van verbinding in tijd ervaren te brengen en door middel hiervan de klanken voor beleving door de luisteraar te openen, hem zijn eigen lied te laten zingen. Bij deze muziek kun je veel klanken buiten de gespeelde muziek horen. En zo kan bijvoorbeeld een donkere klank een blijmoedige melodie in de luisteraar in gang zetten!
Geen grondtoon waar met regelmaat naar teruggekeerd wordt, geen changes, geen time-keeping, geen solos … veel elementen die bij jazz horen, ontbreken hier, zijn vervangen door iets anders. Klank en kleur, licht en schaduw spelen een voorname rol. Het is muziek die geen gangbaar bekend voorbeeld volgt (maar wel oeroude inzichten). Het is een nieuwe, eigen benadering. Wat wel goed terug te horen is: de invloed van Kenny Wheeler en Palle Mikkelborg die beiden ook een bijzondere relatie met gitaar hadden. De combinatie met de vier klarinetten is een uitermate gelukkige keuze, Buchanan en Bro spelen wonderbaarlijk sensitief en Marilyn Mazur klinkt hier met haar percussie-arsenaal magisch. Een uitzonderlijk tone-poem!