Jim Byrnes – I Hear The Wind In The
Wind in the Wires
Jim Byrnes, een Amerikaanse veteraan in de Canadese blues, levert met I Hear The Wind In The Wires een prima countryplaat af, waarop hij het werk van de grote namen niet schuwt. De vraag is dan niet of de interpreet het beter doet dan de oorspronkelijke uitvoerders, maar of zijn vertolkingen persoonlijk en boeiend genoeg zijn om de nieuwe covers te rechtvaardigen. In veruit de meeste gevallen is het antwoord hier een volmondig ja. Byrnes heeft een lekker rasperige stem, die overtuigt van Bakersfieldse smartlappen tot en met de sterk in de country gewortelde folk van Ontario’s Gordon Lightfoot. Bovendien maakt hij met Nick Lowe’s Sensitive Man en House Where Nobody Lives van Tom Waits een paar verrassende zijsprongen – al kan je natuurlijk zeggen dat Waits’ song tjokvol zit met al dan niet gemeende hillbilly-wijsheid.
Big Iron, naast El Paso waarschijnlijk het beroemdste van Marty Robbins’ liedjes over revolverhelden, is in Byrnes’ versie niet minder spannend dan in het statige origineel, of in de ouderwets monumentale uitvoering van Johnny Cash. Elke concurrentiedrang lijkt Byrnes vreemd, maar met zijn ontspannen autoriteit dwingt hij je wel tot luisteren. In Partons Bargain Store evenaart hij, zonder zijn eigen minder gepolijste zangstijl te verloochenen, de kwetsbaarheid van Dolly zelf. City Lights van Bill Anderson biedt hem de gelegenheid om zich uit te leven in een stukje formidabele honky tonk (ook hier heeft Byrnes zich niet laten afschrikken door voorgangers van het kaliber Connie Smith), net als Buck Owens’ Californische tranentrekker Don’t Let Her Know. Verder moet je van goeden huize komen om Hank Snows ontelbare malen opgenomen I’m Movin’ On fris en onbevangen te brengen. Byrnes flikt het.
Heel soms gaat het fout. In Big Blue Diamonds – als country song geschreven, maar ook vertolkt als r&b- en jazznummer – lijkt de zanger niet te weten welke stijl het moet worden, en het resultaat is vlees noch vis. Voorts staan de goede bedoelingen van Byrnes en zijn begeleiders met Carter Stanley’s bluegrass gospel Harbor of Love niet ter discussie, alleen is vrijwel de complete bezetting overduidelijk niet thuis in deze muziek. Byrnes’ onwennige frasering brengt de song al om zeep, zijn over het algemeen zo verdienstelijke gitarist Steve Dawson manifesteert zich hier luid en duidelijk op elke plek waar hij dit niet moet doen, en het achtergrondkoortje is al helemaal een draak. Bluegrass-mandolinist John Reischman kan met zijn fijnzinnige aandeel niets meer bijsturen.
Het zijn missers die je Byrnes graag vergeeft. Meestal loopt zijn dappere repertoirekeuze immers uitstekend af. Geen revolutionair album, voor het leeuwendeel wel door en door integer vakwerk van een vocalist die je pakt.